Spreekwoorden met `heb`

Zoek


399 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `heb`

  1. heel wat op zijn kerfstok hebben (=veel dingen misdaan hebben (afgeleid van het gebruik om schulden bij een café te registreren door kerfjes in een stok te snijden))
  2. het aan de stok hebben (=ruzie hebben)
  3. het achter de ellebogen hebben (=achterbaks; zonder zijn zelfzuchtige bedoelingen te laten zien)
  4. het achter de oren hebben (=niet zo dom zijn als men lijkt)
  5. het bij het goede/rechte eind hebben (=gelijk hebben)
  6. het buskruit niet uitgevonden hebben (=niet erg slim zijn)
  7. het gelijk van de vismarkt hebben (=iemand die (altijd) probeert men een grote mond zijn gelijk te krijgen)
  8. het gras in de knieën hebben (=lijden aan voorjaarsmoeheid)
  9. het hart op de goede plaats hebben (=een oprecht en menslievend karakter hebben)
  10. het hart op de lippen hebben (=over zijn emoties durven praten - alles zeggen wat men denkt)
  11. het hart op de rechte plaats hebben (=eerlijk zijn)
  12. het hart op de tong hebben. (=zeggen wat je er van vindt)
  13. het hebben over blauwe aardappelen en blauwe sokken (=zonder het aanvankelijk beseft te hebben over verschillende zaken spreken)
  14. het hoogste woord hebben (=baas zijn (of willen zijn))
  15. het in de ramen hebben (=het in de gaten hebben)
  16. het is muis als moer, een staart hebben ze allemaal. (=beide opties zijn vervelend)
  17. het kind moet (toch) een naam hebben (=passend of niet, je moet het kunnen noemen)
  18. het kruit niet uitgevonden hebben (=niet bijster slim zijn)
  19. het laatste woord willen hebben (=de baas willen zijn)
  20. het land aan iets hebben (=aan iets een hekel hebben)
  21. het land hebben aan iets/iemand (=een hartgrondige afkeer hebben)
  22. het lood al in de bil hebben (=al gestraft zijn voor iets. (geschoten zijn met een loden kogel))
  23. het mag geen naam hebben (=het is onbetekenend (bijvoorbeeld een verwonding))
  24. het met iemand aan de stok hebben/krijgen (=ruzie met elkaar hebben/krijgen)
  25. het nakijken hebben (=te laat in actie zijn gekomen, een ander was je voor)
  26. het niet begrepen hebben op (=er geen zin in hebben - liever niet hebben)
  27. het niet meer hebben (=totaal in verwarring geraken - van de kook zijn)
  28. het niet op iemand hebben (=iemand niet goed kunnen verdragen)
  29. het niet verzien hebben op (=niet goed kunnen verdragen)
  30. het op de heupen hebben (=slecht gehumeurd, op geestdriftige wijze iets doen, zenuwachtig, verstoord zijn)
  31. het op de lippen hebben (=het net willen zeggen)
  32. het op de zenuwen hebben (=zenuwachtig zijn)
  33. het op iemand begrepen hebben (=iemand goed kunnen verdragen / iemand is altijd de pineut)
  34. het op iemand gemunt hebben (=steeds dezelfde persoon die ergens last van heeft)
  35. het op iemand niet begrepen hebben (=iemand niet vertrouwen)
  36. het probleem onder de knie hebben (=het probleem is opgelost)
  37. het rijk alleen hebben (=doen en laten wat je wil)
  38. het roer in handen hebben (=leiding geven en door moeilijke tijden heen komen)
  39. het tiend betaald hebben (=erg afgevallen zijn)
  40. het verkorven hebben (=een slechte beurt gemaakt hebben bij iemand)
  41. het woord hebben (=in een gesprek aan beurt zijn)
  42. het zo druk hebben als een klein baasje (=veel kleine karweitjes moeten doen)
  43. het zo zout nog niet gegeten hebben (=het zo slecht nog nooit meegemaakt hebben)
  44. het zuur hebben (=er een hekel aan hebben)
  45. het zwart op wit hebben (=in geschreven of gedrukte vorm. Gedocumenteerd)
  46. het zwoerd/zwoord achter de oren hebben (=doof zijn)
  47. hoge nood hebben (=naar de wc moeten)
  48. honger als een paard hebben (=veel trek in eten hebben.)
  49. iemand aan het lijntje hebben (=meewerken met iemand)
  50. iemand aan het touw hebben (=over iemand de macht hebben)

428 betekenissen bevatten `heb`

  1. de vis wordt duur betaald (=het vergt veel opoffering ( je moet er wat voor over hebben) om te krijgen wat je wilt)
  2. de lakens uitdelen (=het voor het zeggen hebben, de baas spelen)
  3. de vruchten van iets plukken (=het voordeel van iets hebben)
  4. al vaak met dat bijltje gehakt hebben (=het werk al vaker gedaan hebben en weten hoe het moet)
  5. het zo zout nog niet gegeten hebben (=het zo slecht nog nooit meegemaakt hebben)
  6. een eitje met iemand te pellen hebben (=hetzelfde als: een appeltje met iemand te schillen hebben. Nog iets met iemand moeten oplossen.)
  7. de kronkel in de darm hebben (=hevige buikpijn (koliek) hebben)
  8. de beren zien dansen (=honger hebben)
  9. op een houtje bijten (=honger hebben)
  10. iemand op de hielen zitten (=iemand bijna te pakken hebben)
  11. je meester gevonden hebben (=iemand gevonden hebben die beter is, het beter doet)
  12. in zijn zak hebben (=iemand goed kennen, iets helemaal begrijpen, iets voor elkaar hebben)
  13. iemand op z`n hand hebben (=iemand hebben die hem steunt)
  14. iemand wel achter het behang kunnen plakken (=iemand heel vervelend vinden, waardoor je het liefst even helemaal niets meer met hem of haar te maken zou willen hebben)
  15. iemand onder de duim houden (=iemand in je macht hebben, iemand de baas zijn)
  16. de hond de jas voorhouden (=iemand valse hoop geven op iets dat hij graag wil hebben)
  17. de kat op het spek binden (=iemand volop de gelegenheid geven zich te vergrijpen aan wat hij wil, maar beslist niet mag hebben)
  18. iemand de bons geven (=iemand waarmee je een relatie hebt niet meer willen zien)
  19. iemand in de tang nemen (=iemand zo vasthouden dat hij of zij niet kan ontsnappen. / Iemand in zijn macht hebben)
  20. bijna is nog niet half en een koe is nog geen kalf (=iets bijna hebben is hetzelfde als iets helemaal niet hebben)
  21. geen benul hebben (=iets echt niet doorhebben)
  22. er je eigen plasje overheen doen (=iets een beetje veranderen zodat helemaal naar je zin is. In werksituaties kan dit soms uit de hand lopen, als er veel belanghebbers zijn die allemaal hun eigen plasje over een document willen doen. Het kan dan resulteren in een onleesbare tekst.)
  23. er zijn zinnen op zetten (=iets graag willen hebben)
  24. hebben is hebben maar krijgen is de kunst (=iets hebben is goed, maar iets bijkrijgen is beter)
  25. er de boot mee ingaan (=iets hebben ondernomen, dat tot een totale mislukking heeft geleid)
  26. er zijn pink wel voor willen geven (=iets heel graag willen hebben)
  27. de overhand hebben (=iets is meer aanwezig dan het ander / meer invloed hebben)
  28. een kat in de zak kopen (=iets kopen zonder het gezien te hebben - bedrogen worden)
  29. een gevoelige snaar raken (=iets ligt erg gevoelig bij iemand, belangstelling hebben voor een bepaald onderwerp en iemand die dan aandacht heeft ervoor)
  30. een potje te vuur hebben staan (=iets onaangenaams te verwachten hebben)
  31. nog niet jarig zijn (=iets ongunstigs te verwachten hebben)
  32. tekortschieten (=iets onvoldoende hebben of kunnen doen)
  33. een ei in het nest laten (=iets op voorraad hebben)
  34. in een glazen huis wonen (=iets op zijn kerfstok hebben / geen privéleven hebben)
  35. iets onder de kurk hebben (=iets te drinken hebben)
  36. iets op het hart hebben (=iets te vertellen hebben)
  37. iets achter de hand hebben (=iets ter beschikking hebben voor wanneer het nodig mocht zijn (bv nood))
  38. iets in zijn schild voeren (=iets van plan zijn, een geheim hebben, stilzwijgend een plan uitvoeren)
  39. met wortel en tak uitroeien (=iets volledig bestrijden om er geen last meer van te hebben)
  40. het zit me tot hier (=ik heb er genoeg van)
  41. mijn maag jeukt (=ik heb honger)
  42. ik ben geen uithangbord (=ik heb meer te doen, ik blijf niet wachten/zo staan)
  43. mijn vingers jeuken (=ik heb zin om eraan te beginnen)
  44. mijn naam is haas (=ik weet nergens van en wil er niks mee te maken hebben!)
  45. aan de bedelstaf raken (=in een situatie terechtkomen waarin je geen geld of bezittingen meer hebt)
  46. door dik en dun (=in goede en slechte tijden / alles overhebben voor iemand)
  47. een man zonder vrouw is als een paard zonder teugels. (=in het huwelijk hebben man en vrouw elkaar nodig)
  48. in het vizier hebben (=in het oog hebben, binnen het gezichtsveld zijn)
  49. in zijn vuistje lachen (=in jezelf ergens plezier hebben / Op ietwat stiekeme wijze ergens voordeel van hebben)
  50. in het niet zinken (=in vergelijking met iets anders nog weinig waarde hebben)

50 dialectgezegden bevatten `heb`

  1. dan hej 't schoap an 't driet'n (=dan heb je de poppen aan het dansen) (Bathmens)
  2. dan kan je lappen kakken (=heb je goed gegeten?) (Amsterdams)
  3. dan zijde deurt oog van de naold gekrope (=dan heb je veel geluk gehad) (Oudenbosch)
  4. dao dènk ich 't mient van (=daar heb ik mijn eigen mening over) (Steins)
  5. dao heb ich merd aan (=daar heb ik lak aan) (Weerts)
  6. dao höbs dich gein poes mèt te make (=daar heb jij niets mee te maken) (Heitsers)
  7. Dao höbs te pakkes aan (=Daaraan heb je houvast) (Gelaens (Geleens))
  8. Dao is de bend los (=Daar heb je de poppen aan het dansen) (Gelaens (Geleens))
  9. dao is gein soondusse bóks aan verrdeendj (=daar heb je niks aan) (Weerts)
  10. Daor he'je 't gesmiet in de glaoze! (=Daar heb je het gegooi in de glazen) (Terschuurs)
  11. Daor hedde gin errug in (=Dat heb je niet in de gaten) (Ewijk (Euiwwiks))
  12. daor hek niks meej te schafte (=daar heb ik niets mee te maken) (Tilburgs)
  13. Daor hek ok nog mee gestoan! (=Ik heb met hem / haar gezoend) (Lopiks)
  14. daor zaink vet meej (=daar heb ik niet veel aan) (Hulsters (NL))
  15. daor zijde veul beter meejaf (=daar heb je veel meer aan) (Oudenbosch)
  16. daorekkur genog van (=die heb ik genoeg) (Oudenbosch)
  17. das effe slikke (=daar heb ik nog even van) (Munsterbilzen - Minsters)
  18. das geen aordeghéts mei (=daar heb je geen plezier meer aan) (Bilzers)
  19. das gekald ! (=dat heb je goed gezegd) (Munsterbilzen - Minsters)
  20. das mich ammël get, zaag oos Bet, en zo hô twei jing aoën één T.t (=nu heb ik wat aan de hand, zei Bet, nu hangen er 2 kinderen aan 1 T.t) (Munsterbilzen - Minsters)
  21. Das tegen aa kloëte gescheete (=Daar hebt heb je je aan misrekent) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  22. daste grutste smaerlapperaaj wot ich aut hëb mètgemok (=erger kan het niet!) (Munsterbilzen - Minsters)
  23. dat begroot mij (=daar heb ik medelijden mee) (Westerkwartiers)
  24. Dat blaag lastig? Ik heb d'r niks met te knooie (=met iemand of iets geen problemen hebben) (Barghs)
  25. dat ei jzelf ezeid (=dat heb je zelf gezegd) (Zeeuws)
  26. dat ès 't nojste wot ich doên (=daar heb ik het land aan) (Bilzers)
  27. dat geet tich nie aon (=daar heb je geen uitstaans mee) (Munsterbilzen - Minsters)
  28. dat geettech nie aon (=heb je niets mee te maken) (Bilzers)
  29. dat hangt maën keil oët (=dat heb ik niet graag) (winksels)
  30. dat heb 'k ien 'e goat'n (=dat begrijp ik) (Westerkwartiers)
  31. dat heb 'k over de kop keek'n (=daar heb ik niet aan gedacht) (Westerkwartiers)
  32. dat heb 'k van heur'n zegg'n (=daar staat me iets van bij) (Westerkwartiers)
  33. dat heb 'k vernomm'm (=dat heb ik gemerkt) (Westerkwartiers)
  34. dat hëb ich dan nog tegoed (=niets te danken!) (Munsterbilzen - Minsters)
  35. dat hébs te van ze laeve nie mètgemok (=dat heb je nog nooit meegemaakt) (Bilzers)
  36. Dat hek eerluk gerole! (=Dat heb ik eerlijk geruild!) (Bollenstreeks)
  37. dat hërbstë sjaunëkës aoën zën broek (=dat heb je mooi aan je been) (Munsterbilzen - Minsters)
  38. dat hest mooi zeid (=dat heb je mooi gezegd) (Westerkwartiers)
  39. Dat hingt mich 't sjót oet (=Daar heb ik schoon genoeg van) (Mechels (NL))
  40. dat hink mich de stroeët aut (=ik heb er een hekel aan) (Munsterbilzen - Minsters)
  41. dat höbste um toch good geflik (=dat heb je mooi geflikt) (Berg en Terblijts)
  42. dat kan mich nie sjille (=daar heb ik geen boodschap aan) (Bilzers)
  43. dat ken 'k niet wacht'n (=ik heb daar geen tijd voor) (Westerkwartiers)
  44. dat kump mich te stroët aut (=ik heb er genoeg van !) (Munsterbilzen - Minsters)
  45. Dat lik joo nargens op! (=Wat heb je nou gedaan?) (Aaltens)
  46. dat voërt mich (=daar heb ik spijt van) (Munsterbilzen - Minsters)
  47. dau edde den oewfdvogel mee afgeschote zenne (=daar heb je een kemel mee geslagen) (Willebroeks)
  48. Dau emmek maane peere mee gezien (=Daar heb ik het moeilijk mee gehad) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  49. de broek knapt mij zowat (=ik heb veel te veel gegeten) (Westerkwartiers)
  50. de gezet steed er boemvol van (=ik heb het al van overal gehoord) (Munsterbilzen - Minsters)




Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen