Spreekwoorden met `dat`

Zoek


159 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `dat`

  1. dat varkentje zullen we even wassen (=deze opdracht zullen we even uitvoeren)
  2. dat vlas is niet te spinnen (=daar is niets mee te beginnen)
  3. dat was Grieks voor hem (=dat begreep hij niet)
  4. dat was op het nippertje (=dat is maar net gelukt)
  5. dat wast al het water van de zee niet af (=iets is niet meer te veranderen/aan te passen)
  6. dat zaakje zal wel doodbloeden (=die kwestie zal geleidelijk aan wel worden vergeten)
  7. dat zal hem geen windeieren hebben gelegd (=daar zal hij wel veel geld mee verdiend hebben)
  8. dat zal hem niet glad zitten (=iets zal niet meevallen en moeilijk zijn)
  9. dat zal je de dood niet aandoen (=iets is niet zo erg is als het lijkt)
  10. dat zal mij een zorg wezen (=daar trek ik me niets van aan)
  11. dat zal mijn klomp niet roesten (=ik maak me er niet druk om; het kan mij niet schelen)
  12. dat zet geen zoden aan de dijk (=dat is geen bijdrage van serieuze betekenis)
  13. dat zijn aambeien met slagroom (=dat heeft niets met elkaar te maken)
  14. dat zijn de Alfa en de Omega. (=dat is het begin en het einde.)
  15. dat zijn twaalf eieren en dertien kuikens. (=een meevaller)
  16. dat zijn ze niet die `t Wilhelmus blazen (=dat zijn onze vrienden niet)
  17. dat zit gebeiteld (=dat komt in orde)
  18. dat zit wel snor (=dat komt wel goed)
  19. de ganzen geloven niet dat de kuikens hooi eten. (=zelfs bij domme mensen vinden ongerijmdheden geen geloof.)
  20. de koe is vergeten dat hij kalf geweest is. (=zeurende ouderen vergeten dat ze vroeger ook wild waren)
  21. de pot verwijt de ketel dat die zwart ziet (=een ander aanwijzen als schuldige, terwijl die zelf hetzelfde gedaan heeft)
  22. denken moet je aan een paard overlaten, dat heeft een groter hoofd (=niet te veel denken maar doen)
  23. een geloof dat bergen kan verzetten (=een sterk geloof)
  24. een kluwtje dat vanzelf afloopt. (=iets wat zich vanzelf oplost)
  25. een paard dat eens op hol is geslagen, kan dat snel weer doen. (=een eens gemaakte fout, begaat men makkelijk weer)
  26. een paard dat stormt en een meisje dat wil trouwen zijn niet tegen te houwen. (=niet tot iets anders te bewegen)
  27. een paard, dat voor de tweede keer de sprong niet neemt, neemt hem ook voor de derde keer niet. (=iemand die al twee keer geen beslissing durft te nemen, komt nooit tot een besluit)
  28. één uur van onbedachtzaamheid, kan maken dat men jaren schreit (=één moment van onvoorzichtigheid kan verschrikkelijke gevolgen hebben)
  29. eten dat je zweet en werken dat je het koud krijgt, dat zijn de waren. (=slecht personeel. Uit de tijd dat meiden en knechts bij de boer in de kost waren.)
  30. geef, zodat je gevende blijft (=geef niet meer dan dat je kunt missen.)
  31. geld dat stom is, maakt recht wat krom is (=mensen kunnen door financiële bevoordeling ertoe gebracht worden om onrecht toe te laten)
  32. het dunkt elke uil dat zijn jong een valke is. (=iedereen is trots op zijn kinderen)
  33. het is niet je dat (=het is niet geweldig)
  34. het paard dat de haver verdient krijgt ze niet (=diegene die het goede gedaan heeft, krijgt de beloning niet)
  35. het puntje van een scherpe pen is `t felste wapen dat ik ken (=met een kritisch woord kan het meest worden bereikt)
  36. ieder meent dat zijn eigen pak het zwaarst is. (=mensen overdrijven hun eigen moeilijkheden in vergelijking met die van anderen)
  37. iets dat krom is recht proberen te praten (=met praten proberen een fout iets goeds te laten lijken)
  38. ik help je dat wensen (=ik hoop het wel voor je!)
  39. je kan een paard wel in het water trekken, maar niet dwingen dat het drinkt. (=je moet iemand niet dwingen, zelfs niet tot iets leuks)
  40. je moet een paard niet doodknuppelen, voordat je thuis bent. (=te veel haast kan wel eens vertraging opleveren)
  41. je moet geen `hei` roepen voordat je de brug over bent (=vreugde over een goede afloop is pas toepasselijk als er niets meer verkeerd kan gaan)
  42. liegen of/dat het gedrukt staat (=heel erg hard liegen)
  43. maken dat men wegkomt (=ervandoor gaan)
  44. neem je hoed niet af voordat je gegroet wordt (=men moet een ander nooit in de rede vallen)
  45. op dat mes kun je naar Keulen rijden (=dat mes is erg bot)
  46. op een kratje zitten als dat nodig is (=bereid zijn om je aan te passen aan minder luxe)
  47. roep geen mosselen voordat ze aan de wal zijn (=verkoop de huid niet voordat de beer geschoten is)
  48. van voren niet weten dat je van achteren leeft (=erg dom zijn)
  49. vechten dat de kraaien om de brokken komen (=hevig vechten)
  50. verkoop de huid niet voordat de beer geschoten is (=je moet niet geld uitgeven voordat je het hebt verdiend)

362 betekenissen bevatten `dat`

  1. dat is een aalshuid (=dat is van weinig waarde)
  2. als een vlag op een modderschuit (=dat is veel te mooi voor die situatie)
  3. dat is alleen voor pater en mater en niet voor het hele convent (=dat is voor jou te hoog gegrepen)
  4. dat is vers twee. (=dat is voor later)
  5. dat is naatje/pet (=dat is waardeloos)
  6. dat is andere peper (=dat is wat anders, dat is moeilijker)
  7. dat is andere tabak (=dat is wat anders, dat is moeilijker)
  8. dat is andere tabak dan kanaster (=dat is wat anders!)
  9. dat kan ik wel in mijn holle kies stoppen (=dat is wel een heel klein beetje)
  10. dat is ook geen heksen (=dat is wel heel gemakkelijk)
  11. dat is zo vast als een huis (=dat is zeker)
  12. dat maakt van Jezus nog een ketter (=dat is zelfs bij de meest integer mens een schanddaad)
  13. iets op je lever hebben (=dat je nog iets wilt uiten, dat er iets is dat je heel erg dwars zit en dat gezegd moet worden)
  14. dat groeit uit het raam (=dat kan men niet geheim houden)
  15. dat staat niet in zijn woordenboek (=dat kent hij niet, daar doet hij niet aan mee, heeft hij nog nooit van gehoord)
  16. dat is schering en inslag (=dat komt bijzonder vaak voor [onderdelen van een weefgetouw])
  17. dat zit gebeiteld (=dat komt in orde)
  18. dat komt als mosterd na de maaltijd (=dat komt op een moment dat het geen nut meer heeft)
  19. dat zit wel snor (=dat komt wel goed)
  20. dat is een klontje boter uit zijn pap (=dat kost een flink deel van zijn fortuin)
  21. een bodemloze put (=dat kost ontzettend veel geld)
  22. dat kan Bruin(tje) niet trekken (=dat kunnen we ons niet veroorloven (afgeleid van een populaire naam voor trekpaarden))
  23. op dat mes kun je naar Keulen rijden (=dat mes is erg bot)
  24. daar moet de schoorsteen van roken (=dat moet de inkomsten voortbrengen. Daar moeten we van bestaan)
  25. dat past als een vuist in een oog (=dat past helemaal niet)
  26. dat sluit als een haspel in een zak (=dat raakt kant noch wal)
  27. dat scheelt een slok op een borrel (=dat scheelt heel wat)
  28. dat slaat als een tang op een varken (=dat slaat nergens op)
  29. koffen en smakken zijn waterbakken (=dat soort dingen kan veel doorstaan)
  30. dat is het geheim van de smid. (=dat specifieke kennis die alleen vakmensen kennen)
  31. als je je pet ertegenaan gooit dan blijft hij hangen (=dat stukje verfwerk is niet erg vlak uitgevoerd)
  32. dat is zo breed als het lang is (=dat verandert niets aan de zaak)
  33. meer geluk dan wijsheid. (=dat was geluk hebben.)
  34. dat mag de duivel weten (=dat weet ik niet)
  35. id est (=dat wil zeggen)
  36. dát doet de deur dicht (=dat wordt niet geaccepteerd)
  37. dat paard zal mij niet meer slaan (=dat zal mij niet meer gebeuren)
  38. er zal geen haan naar kraaien (=dat zal niemand te weten komen)
  39. daar is wel wachten maar geen vasten naar (=dat zal niet gauw gebeuren)
  40. daar kan niets van inkomen (=dat zal niet lukken)
  41. daar kun je ketelaar van blijven (=dat zal niets opbrengen)
  42. dat zijn ze niet die `t Wilhelmus blazen (=dat zijn onze vrienden niet)
  43. dat houdt me op de been (=dat zorgt ervoor dat ik door kan blijven gaan; daardoor houd ik het vol)
  44. de natuur is sterker dan de leer (=datgene wat aangeleerd is wordt gauw vergeten)
  45. bomen ontmoeten elkaar niet, mensen wel (=de kans dat je iemand toevallig tegenkomt is groot)
  46. er dik in zitten (=de kans is groot dat het zo is)
  47. de mens wikt, maar God beschikt (=de mensen maken allerlei plannen, maar het is niet aan hen of dat ook gebeurt)
  48. als men van de duivel spreekt trapt men hem op zijn staart (=degene waarover men spreekt, laat zich dikwijls op dat moment zien)
  49. bezint eer ge begint (=denk goed na over de gevolgen voordat je actie onderneemt)
  50. je doet de boter in de pan, maar bakt er niks van (=denken dat je iets begrijpt, terwijl je dat niet doet)

50 dialectgezegden bevatten `dat`

  1. 't noadeel van wark is dat ter zovölle tied in zittn giet (=het nadeel van werk is dat het veel tijd kost.) (Vechtdals)
  2. 't ooëi lopt achter de vorke (=dat meisje loopt te veel een jongen achterna) (Veurns)
  3. 't raengent dat het zeik (=het regent dat het giet) (Steins)
  4. 't Reegent da' 't zikt:: het giet water (='t Regent dat 't zeikt) (Klemskerks)
  5. 't reegn't dat 't schit (=het regent pijpestelen) (Westerkwartiers)
  6. 't reent dat giet (=het stortregent) (Kaprijks)
  7. 't Regent dat 't zeejkt (=Het regent dat het giet) (Ostêns)
  8. 't regent dat 't zikt, dat de kaffiekanne likt (='t Regent flink) (Veurns)
  9. 't règent dat 't zö zekt (=het regent dat het giet) (Wells)
  10. 't Reigert dat git (=Het regent dat het giet) (Mechels (BE))
  11. 't rint dat 't zikt, dat de kaffiekanne likt! (=Het regent dat het giet) (Veurns)
  12. 't Rint dat zikt (=Het regent pijpestelen) (Roeselaars)
  13. 't sa wew (=dat zal wel) (Kaprijks)
  14. 't schuurtje moet bij 't huuske bliev'm (=zo regelen dat alles blijft kloppen) (Westerkwartiers)
  15. 't sjaelde nie viël of ze hoenge wir èn de gordaajne (=iemand lappen geven zonder dat je stoffen bezit) (Munsterbilzen - Minsters)
  16. 't sop es de kule nie wèrd (=aan iets beginnen dat niets oplevert) (Zottegems)
  17. 't Stikt 'r de moord van. (=dat zijn er best veel.) (Baronies)
  18. 't tocht mie lik (=dat had ik ook al gedacht) (Wevelgems)
  19. 't trekt op 'n oends koente (=dat lijkt nergens naar) (Veurns)
  20. 't trekt op ginen ewen slets (=iets dat lelijk is) (Zottegems)
  21. 't Un is a' gjeen seu'er lekk'n. (=Het is niet allemaal goud dat blinkt.) (Maldegems)
  22. 't un trekt ip nietn (=dat gelijkt nergens op) (Waregems)
  23. 't un trekt nievurs ip, dat 'n trekt ip niet (s), da gelijk (t) nievers an (=het gelijkt nergens op) (Waregems)
  24. 't volt van nie oge (=dat is niet duur) (Veurns)
  25. 't vriest dat 't krokt (=het is erg koud) (Meers)
  26. 't vriest dat't krokt (=het vriest dat het kraakt, het is ijzig koud) (Meers)
  27. 't vrus deur linnen en wollen (=Het vriest dat het kraakt) (Giethoorns)
  28. 't vrust dat 't knapt (=het vriest heel erg) (Westerkwartiers)
  29. 't vruust dat 't verrikt / Krakt. (WT) (=Hard vriezen) (Mechels (NL))
  30. 't waerlich! 't waerlich! (=sta mij toe dat ik uw onderbroek zie) (Bilzers)
  31. 't was eev'm paaz'n en meet'n (=dat paste er maar net in) (Westerkwartiers)
  32. 't was te paezen (=dat kon je voorzien) (Wichels)
  33. 't wos mêr slappe kos (=dat was maar een matige vertoning) (Munsterbilzen - Minsters)
  34. 't zal a'n gat voarn (=dat zal andere koek zijn) (Kaprijks)
  35. 't Zal an je gatje nie snêêuwen (=dat gaat daarom niet door) (Zeeuws)
  36. 't zal nog gô verschoûnderen (=dat wordt nu nog erger; wat krijgen wij nu weer) (Sint-Niklaas)
  37. 't zal nog gô verschoûnen!; kust noa min oûr! (=dat is het toppunt! (=afkeurend) ) (Sint-Niklaas)
  38. 't Zal tege zijn kluute snieuwe (=dat zal nooit gebeuren) (Gents)
  39. 't zal wel druuëgen oan de mast (=dat wordt vanzelf wel droog) (Wichels)
  40. 't Zit in 't soort (=dat is zijn aard) (Zwartebroeks)
  41. 't zitn gjeen grautn in (=Iets dat vlot naar binnen gaat) (maldegems)
  42. 't zuur aan main zoetje (=iets dat verkeerd afloopt) (Gents)
  43. 't zwore wark mu-j peerd loatn doe en veur 't lichte mu-j oe waren. (=oppassen dat je niet te veel doet) (Vechtdals)
  44. 'tis nie suuste (=dat is niet juist) (Sint-Laureins)
  45. 'trint da'tzikt (=het regent dat het giet) (Iepers)
  46. 'twaes ter klof op (=dat was er juist op) (Sint-Laureins)
  47. ‘k wil net zegge……. (=dat bedoel ik! (Maar!)) (Utrechts)
  48. ‘k zij d’er espres achter geweest (=Ik ben dat speciaal gaan halen) (Kaprijks)
  49. ‘N poal bôeve woater ken je mêie (=Een gevaar dat je ziet aankomen kun je vermijden) (Volendams)
  50. ‘t is vo jen ogen ut te blèt’n (=dat is heel triest) (Iepers)




Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen