111 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `wie`
- wie het eerst komt, het eerst maalt (=het wordt toegekend aan degene(n) die het eerst komt)
- wie het grootste hoofd heeft, moet de grootste hoed hebben (=iemand die het recht heeft op het grootste deel, moet dat ook krijgen)
- wie het kleine niet eert, is het grote niet weerd (=je moet waardering hebben voor het geringe)
- wie het laatst lacht, lacht het best (=pas aan het einde kan je zien we gewonnen heeft)
- wie het lang heeft laat het lang hangen (=wie veel geld heeft, kan ook veel geld uitgeven)
- wie het onderste uit de kan wil hebben die valt het lid op de neus (=wie altijd het uiterste wil, krijgt uiteindelijk niets)
- wie honing wil eten moet lijden dat de bijen hem steken (=wie iets wil bereiken moet daar iets voor over hebben)
- wie hoog klimt kan laag vallen (=belangrijke zaken snel kwijt raken door kleine dingen)
- wie in een boomgaard werkt mag er uit eten / van de druiven eten. (=voordeel halen uit je werk.)
- wie in een glazen huis woont moet niet met stenen gooien (=wie schuldig is, moet zich niet laten opmerken)
- wie in het schuitje zit moet meevaren (=wie ergens mee begonnen is moet dit ook afmaken)
- wie kaatst kan/moet de bal verwachten (=als je een ander plaagt, kun je verwachten dat die jou terug gaat plagen)
- wie kwaad doet, kwaad ontmoet. (=je zult gestraft worden voor slechte daden)
- wie liegt bedriegt. (=wie een leugen vertelt doet ook andere dingen die niet mogen)
- wie luistert aan de wand verneemt zijn eigen schand (=wie anderen afluistert, kan wel eens iets negatiefs over zichzelf horen)
- wie maaien wil moet zaaien (=je moet er iets voor doen om iets te verkrijgen)
- wie met de duivel uit één schotel wil eten, moet een lange lepel hebben. (=het valt niet mee iemand te bedriegen, die er zelf bedrieglijke parktijken op na houdt.)
- wie met honden omgaat, krijgt vlooien (=wie in slecht gezelschap verkeert, neemt slechte gewoonten over)
- wie met pek omgaat, wordt ermee besmet (=wie met slechte mensen omgaat neemt de gewoontes van die mensen over)
- wie mooi wil zijn, moet pijn lijden (=voor schoonheid moet je wat over hebben)
- wie naar zijn moeder en vader niet hoort moet het kalfsvel volgen (=wie niet naar zijn ouders luistert, moet soldaat worden)
- wie niet horen wil, moet voelen (=wie niet luistert naar wijze raad, of wie ongehoorzaam is, zal de gevolgen wel aan den lijve ondervinden)
- wie niet omziet is haast teniet (=overhaastig werken leidt tot ongelukken)
- wie niet sterk is moet slim zijn (=wie geen macht of invloed heeft moet zijn slimheid gebruiken om je doel te behalen)
- wie niet waagt, wie niet wint (=wie geen risico neemt, die wint niets)
- wie niet werkt zal niet eten (=wie niet werkt verdient de kost niet)
- wie niet wil, die niet zal (=als je geen interesse hebt, moet je er ook geen deel van uitmaken)
- wie nood heeft moet pompen. (=je moet zelf initiatief nemen om je problemen op te lossen)
- wie olie meet wordt er vet van (=in slecht gezelschap wordt men slecht)
- wie plast tegen de kerk, gaat gevaarlijk te werk (=een wandaad met verstrekkende gevolgen)
- wie pleit om een paard, behoudt de staart. (=je kunt beter wat toegeven, dan het tot een duur en langslepende kwestie te laten komen)
- wie scheep is moet varen (=als je ergens aan begonnen bent moet je er mee voortdoen)
- wie schrijft, die blijft. (=documenteer alles goed voor je eigen bestwil)
- wie slaapt vangt niks (=je moet wel opletten)
- wie staat ziet toe dat hij niet valle (=mensen die alles denken te weten of kunnen, moeten zelf maar oppassen voor fouten en problemen)
- wie tapt die moet boren (=men moet de gevolgen van zijn handelen dragen)
- wie tot een penning geboren is kan tot geen stuiver komen (=wat het lot voor je in petto heeft kan je niet ontlopen)
- wie veel begeert veel ontbeert (=altijd meer willen maakt ongelukkig)
- wie veel eist krijgt veel. wie te veel eist krijgt niets (=je kan door het te vragen veel bij mensen gedaan krijgen, maar als je onredelijk wordt zal je worden overgeslagen)
- wie vis heeft, moet ook de graat hebben (=je moet ook de nadelen accepteren (geen rozen zonder doornen))
- wie voor een dubbeltje geboren is, wordt nooit een kwartje (=je kunt nooit boven de stand komen waarin je geboren bent. Arm geboren, zal wel arm blijven)
- wie voor het oortje geboren is, zal tot de stuiver niet geraken (=wie in een lage sociale klasse geboren is, zal niet in een hogere sociale klasse terechtkomen)
- wie vuur eet schijt vonken (=als men iets gevaarlijks onderneemt krijgt men nare gevolgen)
- wie wat bewaart, die heeft wat (=het bewaren van zaken kan op lange termijn voordelig blijken te zijn)
- wie weet waarom de ganzen blootsvoets gaan? (=alles heeft een reden, ook al is die niet altijd even duidelijk)
- wie werkt als een paard zal haver eten. (=hard werken is voor de meeste mensen geen garantie op een goed inkomen)
- wie wind zaait zal storm oogsten (=wie kwaad doet, zal er uiteindelijk zelf de gevolgen van dragen)
- wie zich aan een ander spiegelt spiegelt zich zacht (=wie uit het ongeluk van anderen lering trekt, zal minder ongeluk hebben)
- wie zich voor hond verhuurt, moet de botten kluiven (=wie zich onderdanig gedraagt, wordt als knecht behandeld)
- wie zichzelf bewaart, bewaart geen rotte appel (=je moet voorzichtig omgaan met jezelf, want het is niet vervangbaar)
73 betekenissen bevatten `wie`
- wie in een glazen huis woont moet niet met stenen gooien (=wie schuldig is, moet zich niet laten opmerken)
- advocaat van kwade zaken (=wie slechte zaken verdedigt)
- vlugge eters zijn vlugge werkers. (=wie snel kan eten, kan ook snel werken.)
- rap met de tanden, is rap met de handen. (=wie snel kan eten, kan snel werken.)
- hoe geleerder, hoe verkeerder (=wie te geleerd is mist soms eenvoudig gezond verstand)
- hardlopers zijn doodlopers (=wie te snel begint, haalt misschien het einde niet)
- wie `s nachts gaat vissen moet overdag zijn netten drogen (=wie te veel heeft gedronken is de volgende dag niets waard)
- ongelukkig in het spel gelukkig in de liefde (=wie tegenslag heeft in het spel heeft misschien wel geluk in de liefde)
- twaalf ambachten, dertien ongelukken (=wie telkens van beroep verandert, slaagt uiteindelijk nergens in)
- die niets ontbreekt is rijk. (=wie tevreden is heeft geen geld nodig)
- de koe van de pastoor eet iedere dag mals gras (=wie trouw is aan machtige mensen, heeft een heerlijk leven)
- wie zich aan een ander spiegelt spiegelt zich zacht (=wie uit het ongeluk van anderen lering trekt, zal minder ongeluk hebben)
- wie het lang heeft laat het lang hangen (=wie veel geld heeft, kan ook veel geld uitgeven)
- een vette keuken een mager testament (=wie veel uitgeeft tijdens het leven, laat weinig na)
- de aanhouder wint (=wie volhoudt, zal uiteindelijk succes hebben.)
- wie een varken is moet in het schot (=wie voor het ongeluk geboren is, hoeft geen geluk te verwachten)
- een schurftig paard vreest de roskam. (=wie wat op z`n geweten heeft, is bang voor het onderzoek)
- al draagt een aap een gouden ring, het is en blijft een lelijk ding (=wie zich mooi aankleedt wordt daarmee zelf nog niet mooi)
- wie zich voor hond verhuurt, moet de botten kluiven (=wie zich onderdanig gedraagt, wordt als knecht behandeld)
- wie zijn neus schendt schendt zijn aangezicht (=wie zijn goede naam verliest, komt in moeilijkheden)
- vogeltjes die zo vroeg zingen zijn voor de poes (=wie zo vroeg wil genieten komt bedrogen uit)
- iemands doopceel lichten (=zeer uitgebreid vertellen/uitzoeken wie iemand is en wat die in het verleden allemaal gedaan heeft)
- zonder aanzien des persoons (=zonder iemand voor te trekken; zonder er rekening mee te houden om wie het gaat)
50 dialectgezegden bevatten `wie`
- baeter ën snieë mèt sjroep, dan heilegans geen snieë (=wie het kleine niet eert, is het grote niet weerd) (Munsterbilzen - Minsters)
- baeter in de wiej welt wie in d'r inge boeëk (=sorry, windje) (Sjeeter plat)
- bauwer wie nit (=meer bijna als niet) (Kerkraads)
- bedde: Dad oët 't bedde klapt, es 't moeg (=wie te vaak over zijn liefdesleven praat, is het beu) (Lebbeeks)
- Bie waem bös se dich gaon biechte? (=Bij wie ben je gaan biechten?) (Roermonds)
- bij wae bèste nau wier te biechte gewès (=wie heeft je nu weer belazerd) (Munsterbilzen - Minsters)
- broek: 'k Moein der nog in zijn (=Antwoord van iemand tegen wie men zegt: `Je broek staat open`) (Lebbeeks)
- Bûter, brea en griene tsiis, wa't dat net sizze kin is gjin oprjochte Fries (=Boter (rogge)brood en groene kaas, wie dat niet zeggen kan is geen echte Fries) (Fries)
- Bûter, brea en griene tsiis, wa't dat net sizze kin is gjin oprjochte Fries. (=boter, roggebrood en groene kaas, wie dat niet zeggen kan is geen oprechte Fries) (Fries)
- Butter, broad en groene kees, wie dat niet segge ken die praat Chinees (=Friezen zijn de Chinezen van Nederland) (Leewarders)
- D'r aan wie Blücher (=Fanatiek aan 't werk) (Venloos)
- daaj hèt de spènnëwubbe tèssën hër been (=wie niet waagt blijft maagd) (Munsterbilzen - Minsters)
- dae ‘t breid haet leutj ‘t breid hange (=wie veel heeft, geeft veel uit) (Heitsers)
- dae ‘t breid haet, leutj ‘t breid hange (=wie veel heeft, geeft veel uit) (Heitsers)
- dae blootj wie ein rindj (=hij bloedt hevig) (Heitsers)
- dae deej det zónger erg, prónt wie pater Manheim flaot (=iets onbewust doen; in de kerk mag je niet fluiten, maar toch schijnt pater Manheim dat wel eens in de kerk in Heitse gedaan te hebben, zonder dat hij daar erg in had.) (Heitsers)
- Dae geit d'r aan wie verkeswillem! (=Hij is erg fanatiek) (Venloos)
- dae geit d’r aan wie Blücher (=hij gaat er flink tegenaan (Blücher = Pruisische generaal, mede verantwoordelijk voor Napoleons nederlaag bij Waterloo)) (Heitsers)
- dae geit wie ‘ne ries (=hij gaat er flink tegenaan) (Heitsers)
- dae geuftj wie ein vorse koe (=hij is royaal; hij geeft z’n geld makkelijk weg) (Heitsers)
- dae haet ‘t zoeë drök wie de pan mèt vastelaovendj (=hij heeft het druk; met vastelaovendj wordt er namelijk veel gebakken) (Heitsers)
- dae haet ein gezicht wie ein gezèt (=hij ziet er ongezond en vaal uit) (Heitsers)
- dae haet ein gezicht wie eine sjóttelsplak (=hij heeft een onfris gezicht) (Heitsers)
- dae haet ein moel wie ein huuske (=hij stinkt uit z’n mond) (Heitsers)
- dae haet ein moel wie ein sjöp (of: ein sjeurport) (=hij heeft een grote mond) (Heitsers)
- dae haet ein moel wie ein stróntjsmik (=hij doet schunnige praat) (Heitsers)
- dae haet eine aom wie eine stróntj (=vieze adem hebben) (Heitsers)
- dae haet eine kop wie ‘ne tujerhamer (=een dikke kop hebben (tujerhamer = een hele grote hamer om weipalen (tujerpäöl) in de grond te slaan)) (Heitsers)
- dae haet eine kop wie ein vaatsmanj (=hij heeft een grote mond (de ‘vaatsmanj’ was de grootste maat mand die er te krijgen was)) (Heitsers)
- dae haet eine kop wie eine tujerpoes (=op een ‘tujerpoes’ wordt met een grote hamer geslagen, waardoor de bovenkant splijt en kapot gaat: je hoofd lijkt op deze paal (niet bepaald complimenteus dus)) (Heitsers)
- dae haet hónger wie eine heimeier (=hij heeft veel honger) (Heitsers)
- Dae haet naas gater wie ein Beljs paerd (=Iemand met grote neus gaten) (Swalmens)
- Dae is neet zoea stòm es wie der oet zuut!! (=Die laat zich niet voor de gek houden!!) (Steins)
- Dae is zo zaat wie ein ooij (=Iemand die erg dronken is) (Swalmens)
- dae is zoeë gek wie ‘n raad, raadgek (=hij is niet goed bij z’n hoofd) (Heitsers)
- Dae is zoeë schael wie ein angel (=Die is vreselijk scheel) (Venloos)
- dae is zoeë sjerp wie ‘ne latnagel (=hij is heel erg opgewonden (sexueel)) (Heitsers)
- dae is zoeë stief wie ein hout (=hij is helemaal niet lenig) (Heitsers)
- dae is zoeë traog wie dieke stróntj in eine trechter (=hij is heel langzaam) (Heitsers)
- dae is zoeë vaerdig wie ein kemuniejeske (=hij is doodop) (Heitsers)
- dae is zoeë waers wie boeënestruue (of wie ‘ne appelesjans) (=hij is heel erg koppig) (Heitsers)
- dae is zoeë waers wie ein appelesjans (=hij is erg eigenwijs) (Heitsers)
- dae is zoeë wildj wie haas (=hij is ontembaar) (Heitsers)
- dae kaltj zoeë fien wie póppestróntj (=overdreven voorzichtig praten om (vooral) niets verkeerds te zeggen) (Heitsers)
- dae kan ich nie tausbringe (=wie is dat?) (Bilzers)
- Dae kièk wie einen boetsauto (=Hij kijkt erg verbaasd) (Venloos)
- dae kiektj wie de doeëd van Iepere (=hij ziet er heel slecht uit (in Ieper zijn duizenden soldaten gestorven in de loopgraven tijdens WOI)) (Heitsers)
- Dae lach wie ein geit die braomele schiet. (=Hinnekend lachen) (Venloos)
- Dae laef wie God in Frankriek (=Die heeft alles goed geregeld, en neemt het er van.) (Steins)
- Dae lupt d'r bi-j wie inge haofgehangene (=Hij loopt er onverzorgd bij) (Mechels (NL))
Bronnen
De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers.
Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.
Zie ook:
- vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen