Spreekwoorden met `tijd`

Zoek


71 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `tijd`

  1. komt tijd komt raad (=als er genoeg tijd overheen gaat, komt de oplossing vanzelf)
  2. kreupel wil altijd voordansen (=de zwaksten willen het hoge woord hebben)
  3. met passen en met meten wordt de meeste tijd versleten (=voorbereidingen zijn dikwijls het meest tijdrovend onderdeel van een taak)
  4. met tijd en stond, gaat men de wereld rond. (=er is een juiste tijd is voor alles en sommige dingen hebben tijd nodig)
  5. mettertijd komt Hannes in het wammes (=met veel geduld lukt het wel)
  6. mosterd na de maaltijd (=een oplossing die te laat komt)
  7. neemt uw tijd te baat, te vroeg is beter dan te laat. (=wacht niet tot het te laat is)
  8. niet geschoten is altijd mis (=als je het niet probeert, komt er ook niks van)
  9. op tijd en stond (=ten gepasten tijde, af en toe)
  10. Pietje de dood maait altijd. (=doodgaan is onvermijdelijk)
  11. tijd brengt raad. (=geduldig zijn leidt tot betere beslissingen of oplossingen)
  12. tijd heeft vleugels en geen teugels. (=de tijd gaat snel en is niet te beïnvloeden)
  13. tijd heelt alle wonden (=door het verloop van tijd worden herinneringen zwakker en de erge dingen minder erg)
  14. tijd is geld (=zaken zo snel mogelijk voor elkaar krijgen is het goedkoopste)
  15. tijd slijt (=door het verloop van tijd worden herinneringen zwakker en de erge dingen minder erg)
  16. van tijd noch uur weten (=hoegenaamd niet weten hoe laat het is - altijd te laat komen)
  17. wie een hond wil slaan, vindt altijd wel een stok (=als je kritiek wil hebben op iemand, vind je altijd wel een reden)
  18. wijd van huis is altijd rijk. (=iemand die van ver komt, kan makkelijk liegen.)
  19. zeeën van tijd hebben (=ergens erg veel tijd voor hebben)
  20. zijn haan moet altijd koning kraaien (=hij wil altijd de baas zijn)
  21. zijn hoed zit altijd op zijn hoofd (=hij groet nooit iemand)

181 betekenissen bevatten `tijd`

  1. de tijd kent geen genade (=de tijd gaat sneller voorbij dan je denkt)
  2. niets te verletten hebben (=de tijd hebben)
  3. hora ruit (=de tijd vliet snel)
  4. de beste stuurlui staan aan wal (=de toeschouwers kunnen het altijd beter dan de uitvoerders)
  5. alles komt uit al moesten de kraaien het uitbrengen (=de waarheid komt altijd uit)
  6. schijn bedriegt (=dingen zijn niet altijd zoals ze zich voordoen)
  7. tijd heelt alle wonden (=door het verloop van tijd worden herinneringen zwakker en de erge dingen minder erg)
  8. tijd slijt (=door het verloop van tijd worden herinneringen zwakker en de erge dingen minder erg)
  9. het is altijd vet op een andermans schotel (=een ander heeft het schijnbaar altijd beter)
  10. goed bloed kan niet liegen (=een edele afkomst wordt altijd opgemerkt)
  11. boontjes uit water eten. (=een eenvoudige maaltijd.)
  12. een handwerk heeft een gouden bodem (=een goed vakman verdient altijd zijn brood)
  13. eerlijk duurt het langst (=een leugen komt op den duur altijd uit, maar de waarheid blijft altijd waar)
  14. belofte is een hemd der dwazen (=een nietszeggende belofte kan toch tijdelijk gelukkig maken)
  15. een appeltje voor de dorst (=een reserve voor moeilijke tijden die mogelijk nog gaan komen)
  16. zo rood als een kreeft (=een rode kleur hebben. (kreeft wordt knalrood tijdens het koken))
  17. de vleespotten van Egypte (=een vroegere tijd van grote welvaart)
  18. vrouwenhanden en paardentanden staan nooit stil. (=een vrouw is altijd wel wat aan het doen)
  19. terminus ad quem (=eindpunt van de tijdsberekening)
  20. ieder huisje heeft een deurtje. (=er is altijd een manier om iets te bereiken)
  21. zolang er leven is, is er hoop (=er is altijd hoop, dus geef nooit op!)
  22. een varken heeft wel een krul in zijn staart. (=er is altijd iets om trots op te zijn)
  23. het gras is altijd groener bij de buren (=er is altijd iets te vinden om jaloers op te zijn)
  24. er is altijd wel ergens een vogel die zingt (=er is altijd wel een lichtpuntje als je maar goed je oren en ogen open zet)
  25. een baas boven baas zijn (=er is altijd wel iemand die het beter kan of het beter denkt te kunnen)
  26. het is een kwade wind die niemand voordeel brengt (=er is altijd wel iemand die van de omstandigheden weet te profiteren)
  27. geen dag zonder zorgen (=er is altijd wel iets om je zorgen over te maken.)
  28. het is daar altijd elf ogen. (=er is daar altijd onenigheid.)
  29. met tijd en stond, gaat men de wereld rond. (=er is een juiste tijd is voor alles en sommige dingen hebben tijd nodig)
  30. de lucht hangt nog vol dagen. (=er is tijd genoeg)
  31. alle wegen leiden naar Rome (=er zijn veel manieren om je doel te bereiken / de uitkomst is altijd hetzelfde)
  32. een heilig boontje zijn (=erg braaf doen, maar niet altijd braaf zijn)
  33. zeeën van tijd hebben (=ergens erg veel tijd voor hebben)
  34. lont ruiken (=ergens het vermoeden toe hebben / het gevaar tijdig aanvoelen)
  35. leergeld betalen (=fouten maken tijdens het leren)
  36. het takje buigen als het nog jong is (=goede gewoonten leert men het beste op jonge leeftijd aan)
  37. Keulen en Aken zijn niet op een dag gebouwd (=grote projecten kosten tijd (en vergen geduld))
  38. poot-aan spelen (=hard doorwerken (om op tijd te zijn))
  39. moet je heen hooien? (=heb je geen tijd?)
  40. de zee is altijd zonder water. (=hebberige mensen willen altijd meer)
  41. twee hoofden onder een kaproen zijn (=het altijd met elkaar eens zijn)
  42. twee handen op één buik zijn (=het altijd met elkaar eens zijn)
  43. het leven gaat niet altijd over rozen (=het is niet altijd zo mooi, iedereen heeft wel eens tegenvallers)
  44. het leven is geen zoete krentenbol (=het is niet altijd zo mooi, iedereen heeft wel eens tegenvallers)
  45. hora est (=het is tijd)
  46. je weet nooit hoe een koe een haas vangt (=het kan altijd nog op onverwachte wijze tot een oplossing komen)
  47. het is altijd rouwen en trouwen (=het leven is een afwisseling van goede en slechte tijden)
  48. niet kunnen heksen (=het niet zo snel afkunnen - er meer tijd voor nodig hebben)
  49. het lot valt altijd op Jonas. (=het zijn altijd dezelfde personen die onheil meemaken.)
  50. boontje komt om zijn loontje (=hij krijgt wat hij verdient, de gevolgen zal iemand altijd wel een keer moeten gaan dragen)

50 dialectgezegden bevatten `tijd`

  1. dat schöt 't de leste tied ter nog wel bi-j in (=daar is tegenwoordig niet zoveel tijd meer voor) (Vechtdals)
  2. Dat waor veur mienen tied (=Dat was voor mijn tijd) (Gelaens (Geleens))
  3. dat was op 't hap-zegg'n (=dat was net op tijd) (Westerkwartiers)
  4. dat was zien leev'mswaark (=daar heeft hij al zijn tijd ingestoken) (Westerkwartiers)
  5. de goein ouwn tijd (=vroeger) (Berchems)
  6. de hübs tijd vür te réste aste daud bés (=doorwerken nu, later is er tijd om te rusten) (Bilzers)
  7. de liste tèèt gao-g-ut wir un bietje (=de laatste tijd gaat het weer een beetje) (Tilburgs)
  8. De lucht zit nag vol dage. (=tijd genoeg.) (zaans)
  9. de moes geen aa sjoen voertdoen, vÛrdaste nauw hübs (=zorg altijd dat er op tijd vervanging is) (Munsterbilzen - Minsters)
  10. de moes nie eider wille lope dan daste kons goên (=alles op zijn tijd !) (Munsterbilzen - Minsters)
  11. de moes nie wille loope ierste kons goeën (=alles op zijn tijd) (Genker)
  12. de moes nie wille lope vûrdaste kons gon (=alles op zijn tijd) (Bilzers)
  13. de moes tich op tijd autte viet maoke (=je moet op tijd weten hoe laat het is) (Munsterbilzen - Minsters)
  14. De mölle uut ' t kaf trekken (=tijd om naar huis tegaan.) (Achterhoeks)
  15. De slaop uuthèbbe (=Bij de tijd zijn) (Genneps)
  16. de sop wiëd nauts zoe heet gedroenke..... (=neem tijd om rustig af te wachten) (Munsterbilzen - Minsters)
  17. de tied begintj te krumpe (=er blijft niet veel tijd over) (Heitsers)
  18. De tiid hâldt gjin skoft (=De tijd staat niet stil) (Fries)
  19. de tijd begint te kotte (=nog korte tijd te gaan) (Munsterbilzen - Minsters)
  20. de tijd eenie stilgestaon (=er is veel veranderd) (Oudenbosch)
  21. de tijd vlig toch snel, zaag te boer, en hae goejde zëne wèkkër noë zën vroo hërre kop (=de tijd vliegt, zei de boer, en hij gooide de wekker naar zijn vrouw haar hoofd) (Munsterbilzen - Minsters)
  22. de we-reld draait deur ee / de tijd gao deur ee (=alles gaat voorbij he) (Oudenbosch)
  23. de wieës aad attet langer doert vër aut te rèste as vër miech te wiëene (=oud ben je pas als de tijd om uit te rusten langer wordt dan die om je moe te maken) (Munsterbilzen - Minsters)
  24. den tijd hèt nie stilgeston (=er is intussen veel veranderd) (Munsterbilzen - Minsters)
  25. Det kan'k ni wach'n (=Daar heb ik geen tijd voor) (Bathmens)
  26. dich lëps get aater (=je bent niet meer bij -je bent niet van deze moderne tijd) (Munsterbilzen - Minsters)
  27. die is allang uit de tijd (=zaliger gedachtenis) (Oudenbosch)
  28. die is bij de pink'n (=die is goed bij de tijd) (Westerkwartiers)
  29. diejis allang uit de tijd (=die is al lang dood) (Oudenbosch)
  30. dn tied zalt uutwyzn (=tijd brengt raad) (Kortemarks)
  31. doë èste fleûr vanaof (=die heeft hare beste tijd gehad) (Munsterbilzen - Minsters)
  32. doë koëme nog mei daog as waeke (=tijd genoeg) (Munsterbilzen - Minsters)
  33. e bitsje zot doen kan nog altijd gee kaud (=op tijd en stond moet je je kunnen ontspannen) (Munsterbilzen - Minsters)
  34. è Dadier Ollichte gepassèèr (=het is tijd dat het gedaan is) (Kortrijks)
  35. eegut al geluit (=is het al tijd om naar de kerk te gaan) (Oudenbosch)
  36. een hort (=een tijd) (Nunspeets)
  37. een levende weeve (=een vrouw wiens echtgenoot voor lange en / of onbepaalde tijd weg is) (Lokers)
  38. eev'm tied veur 'n pafke (=even tijd voor een sigaretje) (Westerkwartiers)
  39. én den tijd datte beiste koste kalle (=vroeger) (Munsterbilzen - Minsters)
  40. ën erm sjoëp wiëd ook gesjoëre onder zëne stat (=noem mij maar en arm schaap, dat wordt immers ook op tijd verzorgd) (Munsterbilzen - Minsters)
  41. ën koe sjit mei op enen daog assën mèsj op ën heil joër (=een goede werkman presteert méér op korte tijd dan een luierik) (Munsterbilzen - Minsters)
  42. én minder dan ne zûg zoeëpter zich lazerus (=hij dronk zich zat in minder dan geen tijd) (Bilzers)
  43. er veel tijd insteken (=ergens veel tijd (moeite, geld...) aan iets besteden) (Sint-Niklaas)
  44. et an de tied emmen (=de tijd hebben) (Steenwijks)
  45. Gaärut gën tied (=Helemaal geen tijd) (Noord-Limburgs)
  46. ge gao nie blijve plakke (=je moet op tijd naar huis komen) (Oudenbosch)
  47. ge keu-t’er a orlozje zjuust op zedn (=alles stipt op tijd doen) (Kaprijks)
  48. ge zetter weir een pansj ont oon angen ein! (=Je bent de tijd weer aan het rekken!) (Aalsters)
  49. geet tyd genoeg voe te rustn aoj doîd zyt (=geen tijd te verliezen) (Kortemarks)
  50. haads se mich gister geheurdj, den waas ich vandaag dien maagd (=als je het moe bent om de hele tijd gecommandeerd te worden) (Heitsers)




Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen