Spreekwoorden met `kan`

Zoek


104 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `kan`

  1. het kan niet altijd kaviaar zijn (=niet elke dag is een topdag)
  2. het kan verkeren (=het kan veranderen, de dingen blijven niet zoals ze zijn)
  3. het kan vriezen en het kan dooien (=het kan alle kanten uit gaan)
  4. het mes snijdt aan twee kanten (=het levert dubbel voordeel op (NL.) Er zijn niet alleen voordelen aan verbonden, je kan eender wat vanuit verschillende en zelfs tegengestelde standpunten bekijken (BE).)
  5. het onderste uit de kan willen (=het uiterste willen)
  6. het vaatje op zijn kant zetten (=het vat leegmaken (uitdrinken))
  7. hij geeft niet om wiens huis in brand staat, als hij zich maar aan de gloed kan warmen (=overal voordeel uit halen, ongeacht gevolgen voor anderen)
  8. hoe een dubbeltje rollen kan (=hoe iets een onverwacht verloop kan kennen)
  9. hoger willen vliegen dan men kan (=meer willen doen dan men kan)
  10. iemand die behoorlijk kan uitpakken (=iemand die ongeremd zijn toorn kan uiten)
  11. iemand het vierkante gat wijzen (=iemand de deur wijzen, wegsturen)
  12. iemand van kant maken (=iemand doden)
  13. iets over z`n kant laten gaan (=zich nergens iets van aantrekken)
  14. in kannen en kruiken zijn (=alles is geregeld)
  15. je kaars aan twee kanten branden (=zijn krachten of mogelijkheden al te vroeg verspillen)
  16. je kan beter naar de bakker dan naar de apotheker gaan. (=eten is gezond, de apotheker bezoek je als je ziek bent.)
  17. je kan een paard wel in het water trekken, maar niet dwingen dat het drinkt. (=je moet iemand niet dwingen, zelfs niet tot iets leuks)
  18. je kan er je kont niet keren (=gezegd als het erg druk is)
  19. je kan geen ijzer met handen breken (=men kan het onmogelijke niet doen)
  20. je kan geen kaalkop bij het haar vatten (=bij de arme valt niets te rapen)
  21. je kan geen kei het vel afstropen (=bij de arme valt niets te rapen)
  22. je kan geen omelet maken zonder eieren te breken (=soms moet men iets verliezen om een hoger doel te bereiken)
  23. je kan het dak op (=jouw wens wordt niet gehonoreerd)
  24. je kan niet alle meisjes haten om één (=als je bent getrouwd wilt dat niet zeggen dat vrouwen je niet meer interesseren)
  25. je kan niet de kool en de geit sparen (=je moet keuzes maken)
  26. je kan niet door een muur lopen, behalve als er een deur in zit (=dingen kunnen alleen gedaan worden als er een reële kans toe is)
  27. je kan wel dansen al is het niet met de bruid (=je kan ook wel tevreden zijn met iets minder dan het beste)
  28. je van kant maken (=zelfmoord plegen)
  29. kaart, keurs en kan, bederven menig man. (=ten onder gaan aan gokken, vrouwen en drank)
  30. kan uit Nazareth iets goeds komen? (=wanneer iemand een bepaalde opvoeding heeft gehad kan daar niks goeds van verwacht worden)
  31. kant noch wal raken (=totale onzin zijn)
  32. kantje boord (=op het nippertje)
  33. lopen als een kip die haar ei niet kwijt kan (=onrustig heen en weer lopen)
  34. meer laden dan men dragen kan (=te veel hooi op zijn vork nemen)
  35. mejen kan geen paard al lopende beslaan. (=als je het werk goed wil doen, moet je er de tijd voor nemen)
  36. men kan zijn kinders wel minnen maar niet zinnen (=je kan je kinderen graag zien, maar ze hebben een eigen aard)
  37. met een kanon op een mug schieten (=ophef maken om niks / overdreven zware maatregelen nemen)
  38. met hem kan je paarden stelen. (=hij is overal voor te vinden)
  39. met hem kan men geen spies draaien (=met hem valt niet samen te werken)
  40. of men geen tien kan tellen (=zich onnozel houdend)
  41. om kaneelwater lopen (=beuzelwerk doen - van het kastje naar de muur gestuurd worden)
  42. omwille van het smeer likt de kat de kandeleer (=omwille van het loon doet men een werk)
  43. op één been kan je niet lopen. (=gezegd als je één drankje gehad hebt en meer wilt)
  44. schrijf het maar op je buik (dan kan je het met je hemd weer uitvegen) (=vergeet het maar)
  45. van de kant zijn (=gestart zijn)
  46. van hoop alleen kan men niet leven. (=hoop is belangrijk maar niet voldoende om te slagen in het leven)
  47. wie de teugel slap laat hangen, kan met een mak paard nog op hol raken. (=blijf altijd aandachtig en geconcentreerd)
  48. wie het onderste uit de kan wil hebben die valt het lid op de neus (=wie altijd het uiterste wil, krijgt uiteindelijk niets)
  49. wie hoog klimt kan laag vallen (=belangrijke zaken snel kwijt raken door kleine dingen)
  50. wie kaatst kan/moet de bal verwachten (=als je een ander plaagt, kun je verwachten dat die jou terug gaat plagen)

219 betekenissen bevatten `kan`

  1. hoge ogen gooien (=een goede kans maken op iets)
  2. alles op één kaart zetten (=een groot risico nemen door op slechts één kans te gokken)
  3. een vogel voor de kat (=een hulpeloos slachtoffer, dat niet meer gered kan worden)
  4. achter het net vissen (=een kans missen)
  5. de vogel over het touw laten gaan. (=een kans niet benutten)
  6. er een gooi naar doen (=een kans wagen of iets proberen te raden)
  7. het is kruis of munt, zei de non en ze trouwde de bankier (=een keuze voor het materiële kan ten koste gaan van het spirituele)
  8. wie zijn naasten te schande maakt, onteert zichzelf (=een klein foutje, kan een groot geheel te schande maken)
  9. één uur van onbedachtzaamheid, kan maken dat men jaren schreit (=één moment van onvoorzichtigheid kan verschrikkelijke gevolgen hebben)
  10. het ene woord brengt het andere voort. (=een negatieve opmerking kan leiden tot negatieve woorden over en weer)
  11. belofte is een hemd der dwazen (=een nietszeggende belofte kan toch tijdelijk gelukkig maken)
  12. nood doet zelfs oude vrouwen rennen (=een onverwachte situatie kan verrassende kwaliteiten naar boven brengen (vergelijkbaar met `angst geeft vleugels`))
  13. een vette gans bedruipt zichzelf (=een rijk iemand kan zichzelf redden)
  14. donderbuien zuiveren de lucht. (=een ruzie kan een hangende situatie oplossen)
  15. de kost gaat voor de baat uit (=eerst moeten er kosten worden gemaakt alvorens men er iets aan verdienen kan)
  16. een vogel in de auto rijden (=elk geval kan overal mee leven)
  17. de vijl erover laten gaan (=er de scherpe kantjes van afhalen)
  18. een baas boven baas zijn (=er is altijd wel iemand die het beter kan of het beter denkt te kunnen)
  19. er dienen geen twee masten op een schip (=er kan er maar één het bevel voeren)
  20. de muren hebben oren (=er kan ongewenst worden meegeluisterd door anderen)
  21. een zwaar hoofd in iets hebben (=er weinig kans in zien)
  22. iets in de vingers hebben (=ergens ervaring en deskundigheid over hebben opgebouwd, waardoor men met grote kwaliteit en zonder fouten te maken, zich hiermee bezig kan houden)
  23. iets aan banden leggen (=ervoor zorgen dat iets zich niet verder kan uitbreiden)
  24. dweilen met de kraan open (=geen kans op succes hebben, omdat men de symptomen bestrijdt zonder de oorzaak aan te pakken)
  25. aan handen en voeten gebonden zijn (=geen kant op kunnen)
  26. met de rug tegen de muur staan (=geen kant op kunnen, hooguit een laatste uitweg)
  27. geen poot aan de grond kunnen krijgen (=geen schijn van kans blijken te hebben)
  28. het geluk vliegt; wie het vangt die heeft het. (=geluk kan zo maar komen en zo weer gaan)
  29. men heeft het geluk zo vast als een handvol vliegen. (=geluk komt onverwachts en kan zo weer gaan)
  30. de vogel over het net laten vliegen (=goede kansen niet aangrijpen)
  31. wie wat bewaart, die heeft wat (=het bewaren van zaken kan op lange termijn voordelig blijken te zijn)
  32. het is boter aan de galg gesmeerd (=het is zinloos, het kan niet helpen)
  33. het kan vriezen en het kan dooien (=het kan alle kanten uit gaan)
  34. je weet nooit hoe een koe een haas vangt (=het kan altijd nog op onverwachte wijze tot een oplossing komen)
  35. het kan verkeren (=het kan veranderen, de dingen blijven niet zoals ze zijn)
  36. het mes snijdt aan twee kanten (=het levert dubbel voordeel op (NL.) Er zijn niet alleen voordelen aan verbonden, je kan eender wat vanuit verschillende en zelfs tegengestelde standpunten bekijken (BE).)
  37. er is geen doen aan (=hij is niet te overtuigen, niets kan helpen)
  38. er is geen huis met hem te houden (=hij is niet tevreden te stellen, je kan er geen land mee bezeilen)
  39. de broodkruimels steken hem (=hij kan de welstand niet dragen)
  40. de centen dansen hem in de zak. (=hij kan niets sparen)
  41. zijn ogen zijn groter dan zijn maag (=hij neemt meer op zijn bord dan hij kan eten)
  42. het huilen staat hem nader dan het lachen (=hij ziet er vooral de trieste kant van)
  43. er een handje van hebben (=hinderlijke gewoonte, als iemand de kans ergens toe ziet die ook nemen, een ander het werk laten doen)
  44. hoe een dubbeltje rollen kan (=hoe iets een onverwacht verloop kan kennen)
  45. zo lang er leven is, is er hoop (=hoe slecht het ook staat, zolang nog niet alles verloren is, kan alles nog goed komen)
  46. hoe komt het kalf bij zijn maat (=hoe wonderlijk men elkaar kan ontmoeten)
  47. elke ketter heeft zijn letter (=ieder denkt dat de eigen mening bewezen kan worden)
  48. hutje bij mutje leggen (=ieder draagt bij voor het deel dat die kan)
  49. zoveel hoofden, zoveel zinnen (=iedereen heeft een eigen mening waarbij men moeilijk samen tot een oplossing kan komen)
  50. daar is geen woord Frans/Latijn/Chinees bij (=iedereen kan dat begrijpen)

50 dialectgezegden bevatten `kan`

  1. 't ken beder van 'e stad as van 't dörp (='t kan beter van een rijke dan van een arme) (Westerkwartiers)
  2. 't ken krekt (=het kan net) (Westerkwartiers)
  3. 't ken vriez'n, 't ken dooi'n (=het kan nog alle kanten opgaan) (Westerkwartiers)
  4. 't komt al te peirde en 't goat te voeddu deure (=herstel kan lang duren) (Waarschoots)
  5. 't Komt op een dood peerd ok gien steek meer an (=Dat kan er ook nog wel bij) (Zaans)
  6. 't kos koijer (=Het kan slechter) (Veghels)
  7. 't leste hemd het gien buuz'n (=als men sterft kan men niets meenemen) (Westerkwartiers)
  8. 't woater stoat al in men oëge (=gezegde wanneer men niet langer kan wachten voor een toiletbezoek) (Antwerps)
  9. 't za nie mankeern (=daar kan je op rekenen) (Kaprijks)
  10. 't zal aan me reet roeste (=ik kan er niet mee zitten) (Rotterdams)
  11. ‘k en kannet toch nie gerieken (=ik kan het toch niet weten) (Meers)
  12. ‘k kan ém nimmieër gerieken (=ik kan hem niet meer luchten) (Meers)
  13. ‘k soet tuust kieërs zêën (=ik kan er nu even niet opkomen) (Kaprijks)
  14. ' kè geen ogen op minne rug zulle (=ik kan niet alles zien) (Sint-Niklaas)
  15. ' t Ergste waat dich kan euverkómme is te haoje van emes dae van einen angere hiltj! (=Het ergste wat je kan overkomen is te houden van iemand die van een andere houdt.) (Kinroois)
  16. ' t is zo kloar as ' n klondje (=het is zo helder als het maar kan) (Westerkwartiers)
  17. ' t kan maa ni boeme (=het kan mij niet schelen) (Nijlens)
  18. ' t ken beder van de stad as van ' t dörp (=het kan beter van de grote hoop) (Westerkwartiers)
  19. ' t mag de kloar' n nie sien (=het kan het daglicht niet verdragen) (Waregems)
  20. ' t skop e (s) de bille of (=hij kan niet meer) (Waregems)
  21. ' t zoe ne keeër gebeurn (=het kan wel eens voorvallen) (Waregems)
  22. ' tschaap is de preut af (=ik kan niet meer) (Hams)
  23. a kan just van broëd strongt moake (=hij kan niets) (Antwerps)
  24. A sprekt Antwaarps van gotterligge (=Hij probeert maar kan geen Antwerps spreken) (Antwerps)
  25. a stond dur te gèiloeëgen (=watertandend kijken naar iets wat men niet krijgen kan) (Meers)
  26. A-j botter op 'n kop hebt, mu-j nich in de zunne loop'n (=Wie geen zuiver geweten heeft, kan zich beter koest houden) (Twents)
  27. a'j ow van 't domme hold hoe'j ow ok niks te verantwoordn. (=als je niet te veel zegt / doet kan men je ook niet beschuldigen) (Vechtdals)
  28. a'j plat könt praoten, mo'j ‘t neet laoten (=als je nedersaksisch kan praten moet je het niet laten) (Achterhoeks)
  29. A'j plat könt proat'n, mu-j 't niej loat'n (=als je plat kan praten moet je het niet laten) (Sallands)
  30. A'j Twents könt proat'n, mu'j 't um mie nich loat'n. A'j Plat kuiern könt, mö'j ’t nie loatn! (=Als je Twents kan praten moet je het om mij niet laten.) (Twents)
  31. a't een (h) oend gewist, je beeët: gezegd als iemand iets niet opmerkt of niet vinden kan wat vlak in zijn nabijheid staat of ligt (=had het een hond geweest, hij beet) (Klemskerks)
  32. Aa eet een veureut woër dadden zoeg kan op viggeren (=Hij heeft een groot voorhoofd) (Ninoofs)
  33. Aa ei gieë zittend gat (=Hij kan niet stilzitten) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  34. Aa kan goe de voeës aave (=Hij kan goed de wijs (van liedje) houden) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  35. Aa kan goed oët de voete (=Hij is fit) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  36. Aa kan nogal een zaug spanne (=Hij kan nogal wat afleuteren) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  37. aawe ôtleg is goe maar aawe spikkelaas deegt ni (=u kan het goed uitleggen maar het houdt geen steek) (Booms)
  38. ade nie te haug vlig, kan ook nie leig valle (=hoge bomen vangen veel wind) (Munsterbilzen - Minsters)
  39. ai tnie ouwen kan dan lit j tme vaaln (=k kan tniet houden) (Zeeuws)
  40. aij is van allendah (=hij kan ieder moment sterven) (Hulsters (NL))
  41. ajei zaain toeng ingeslikt (=Hij kan niets (te verlegen) zeggen) (Antwerps)
  42. aktie vragt om reaktie (=wie kaatst kan de bal verwachten) (Westerkwartiers)
  43. al vallend graut wiëne (=zonder tegenwind kan geen vlieger omhoog gaan) (Munsterbilzen - Minsters)
  44. alleen kènder en zaotë minse spraekë de woerd (=als de wijn is in de man, ligt de wijsheid in de kan) (Munsterbilzen - Minsters)
  45. alléén ne graute hond kan twei nèstë werm haage (=alleen een rijke man kan er een tweede vrouw op na houden) (Munsterbilzen - Minsters)
  46. alleman kan zich al ës verdoëlë, mèr de loempste ieës (=vergissen is menselijk, maar sommigen zijn er erg aan toe) (Munsterbilzen - Minsters)
  47. alles wot umhaug geet, kan ook wit umleig (behaave me gewich) (=eerste gewin is kattegespin) (Munsterbilzen - Minsters)
  48. Allus wa jij ken, ken ik nog veel beter. (=Alles wat jij kan, kan ik ook.) (Rotterdams)
  49. als ’t alvelings kan (=als het enigszins kan) (Meers)
  50. Als het niet kan zoals het moet, dan moet het maar zoals het kan. (=At 't niet kin soa't 't mot, dan mot 't maar soa't 't kin.) (Bildts)




Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen