Spreekwoorden met `mak`

Zoek


99 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `mak`

  1. alles malletje naar malletje doen/maken (=alles steeds weer op precies dezelfde manier doen)
  2. benen maken (=(haastig) weggaan)
  3. bokkensprongen maken (=van het een op het ander springen - zotte sprongen maken)
  4. captie maken (=bezwaren/aanmerkingen maken)
  5. dat is geen punt. / Daar maken we geen punt van (=dat is geen probleem. / Dat is helemaal geen argument)
  6. dat is makkelijker gezegd dan gedaan (=het valt in de praktijk nog niet mee)
  7. de balans opmaken (=kijken hoe iets verlopen is; nagaan of je ergens voordeel of nadeel van hebt gehad)
  8. de blits maken (=opvallen)
  9. de boel aan kant maken (=opruimen)
  10. de dienst uitmaken (=vertellen wat er gebeuren moet)
  11. de kleren maken de man (=iemands kleding bepaalt het aanzien dat hij krijgt)
  12. de tongen losmaken (=aanleiding geven tot gepraat)
  13. een gehuurd paard en eigen sporen maken korte mijlen (=eigen bezit beschadigt men minder dan gekregen of gehuurd bezit)
  14. een gehuurd paard en eigen sporen maken korte mijlen. (=men is geneigd andermans spullen te misbruiken)
  15. een goede beurt maken (=iets heel goed doen, een goede indruk maken)
  16. een kattenrug maken (=diep buigend groeten)
  17. een lange neus maken (=tong uitsteken, iemand iets inpeperen (Jaloers maken))
  18. een put maken om een andere te vullen (=met de ene lening de vorige afbetalen)
  19. één uur van onbedachtzaamheid, kan maken dat men jaren schreit (=één moment van onvoorzichtigheid kan verschrikkelijke gevolgen hebben)
  20. een vuist maken (=krachtig opstellen)
  21. er een halszaak van maken (=iets heel erg aantrekken en ernstig nemen)
  22. er een potje van maken (=er een janboel van maken)
  23. er gaan veel makke schapen in een hok (=met inschikkelijke mensen is meer mogelijk)
  24. er geen tekeningetje bij moeten maken (=het is overduidelijk)
  25. er geen woorden aan vuilmaken (=er niets eens over spreken)
  26. er is geen chocola van te maken (=het is niet te begrijpen)
  27. er nachtwerk van maken (=laat opblijven)
  28. er werk van maken (=er mee aan de gang gaan)
  29. er zijn mond niet aan vuil maken (=er niets over willen zeggen)
  30. geen beter gemak dan eigen dak. (=thuis voel je je het meest op je gemak)
  31. geen bokkensprongen kunnen maken (=weinig geld hebben om extra dingen te kunnen kopen)
  32. geen cent te makken hebben (=weinig te besteden hebben)
  33. geen complimenten maken met (=niet ontzien, beslist optreden)
  34. geen mens is zijn eigen maker. (=beoordeel iemand niet om hun uiterlijk.)
  35. geen plaatje maken (=er niet geweldig uitzien)
  36. geen slapende honden wakker maken (=beter niet over een bepaald onderwerp beginnen / aan mensen die ergens niets van weten en het er wellicht niet mee eens zijn, niets erover vertellen)
  37. geluk is de kunst een boeket te maken van de bloemen waar je bij kunt (=gelukkig leven met de gegeven mogelijkheden/beperkingen)
  38. gewag maken van (=verwijzen naar, melding maken van)
  39. goede sier maken (=er (overdreven) goed van leven / goed overkomen bij anderen)
  40. het erg bont maken (=zich al te fel te buiten gaan)
  41. het iemand warm maken (=iemand in moeilijkheden brengen)
  42. het uitmaken (=een relatie beëindigen)
  43. iemand beest maken (=kaartspel : zorgen dat iemand geen enkele slag haalt)
  44. iemand blij maken met een dode mus (=iemand iets goeds in het vooruitzicht stellen, dat uiteindelijk waardeloos zal blijken te zijn)
  45. iemand een kopje kleiner maken (=iemand vermoorden)
  46. iemand ergens voor warm maken (=iemands interesse voor iets opwekken)
  47. iemand het hof maken (=aardig tegen iemand doen in de hoop aardig gevonden te worden)
  48. iemand iets diets maken (=iemand iets wijs maken)
  49. iemand kunnen maken en breken (=de mogelijkheid hebben te beslissingen over iemands leven en dood en welbevinden)
  50. iemand uitmaken voor rotte vis (=iemand uitschelden voor alles wat mooi en lelijk is)

246 betekenissen bevatten `mak`

  1. het zwaard aangorden (=(zich klaarmaken om) de strijd aan (te) binden)
  2. aan de veren kent men de vogel (=aan het uiterlijk (verzorging/kleding) kun je zien met wat voor iemand je te maken hebt)
  3. van de daken schreeuwen (=aan iedereen luid kenbaar maken)
  4. van achteren kijkt men de koe in zijn gat (=achteraf is het makkelijk kritiek geven)
  5. achterna kakelen de kippen (=achteraf is het makkelijk kritiek geven)
  6. long en lever verteren (=alles opmaken)
  7. alles door het halsgat jagen (=alles opmaken aan eten en drinken)
  8. vele handen maken licht werk (=als een karwei samen wordt opgepakt is het snel en gemakkelijk gedaan)
  9. de kat de bel aanbinden (=als eerste een begin maken aan iets moeilijks (een lastige klus of een ingewikkeld gesprek))
  10. als een warm mes door de boter (=als iets erg makkelijk of geleidelijk gaat)
  11. wie a zegt moet ook b zeggen (=als je eenmaal ergens aan begonnen bent, moet je het ook afmaken)
  12. wie niet wil, die niet zal (=als je geen interesse hebt, moet je er ook geen deel van uitmaken)
  13. allemans vriend is allemans gek. (=als je iedereen te vriend wil houden, zal men misbruik van je maken.)
  14. gedeelde smart is halve smart (=als je over problemen praat, dan kan je het makkelijker verwerken / door de problemen/ellende van een ander is het gemakkelijker de eigen problemen/ellende te dragen)
  15. wie zijn klomp breekt, schiet gemakkelijk uit zijn slof (=als je wordt teleurgesteld, kun je gemakkelijk boos worden)
  16. als twee honden vechten om een been loopt de derde ermee heen (=als twee mensen ruzie maken, profiteert een derde ervan.)
  17. keur baart angst. (=bang zijn om niet de goede keuze te maken door een teveel aan opties)
  18. waar twee kijven hebben twee schuld (=beide personen hebben schuld als ze ruzie met elkaar maken)
  19. aan het klokzeel hangen (=bekend maken)
  20. aan het licht brengen (=bekend maken (bijz. van ongunstige dingen))
  21. iets aan de kaak stellen (=bekend maken wat niet in orde is)
  22. de deksel van de pot aflichten. (=bekendmaken wat voorheen verborgen was)
  23. op je achterste zolder jagen (=beledigen, bang maken)
  24. captie maken (=bezwaren/aanmerkingen maken)
  25. de ogen verblinden (=blind maken voor de waarheid)
  26. dat gaat erin als klokspijs (=dat gaat er gemakkelijk in)
  27. dat snijdt geen hout (=dat heeft er niets mee te maken; het bewijst niets)
  28. dat zijn aambeien met slagroom (=dat heeft niets met elkaar te maken)
  29. dat is ook geen heksen (=dat is wel heel gemakkelijk)
  30. de mens wikt, maar God beschikt (=de mensen maken allerlei plannen, maar het is niet aan hen of dat ook gebeurt)
  31. geen zorgen voor morgen, elke dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad (=de moeilijkheden van vandaag zijn genoeg om je zorgen over te maken)
  32. het vuur aanblazen (=de ruzie erger maken)
  33. als de ene hand de andere wast worden ze beide schoon (=de taak wordt gemakkelijk als je elkaar helpt)
  34. aan hetzelfde euvel mank gaan (=dezelfde fouten maken als iemand anders)
  35. zijn lesje wel geleerd hebben (=die fout niet opnieuw maken)
  36. een ongeluk zit in een klein hoekje (=door een kleine fout kunnen gemakkelijk erg nare ongelukken gebeuren)
  37. ondervinding is de beste leermeester (=door iets zelf mee te maken of te oefenen leert men het snelst)
  38. de derde man brengt de spraak aan (=drie hebben gemakkelijker een gesprek dan twee)
  39. aan het verstand brengen (=duidelijk maken)
  40. aan de bel trekken (=duidelijk maken dat er iets aan de hand is; duidelijk maken dat er iets niet klopt)
  41. de neus optrekken (=duidelijk maken dat men iets of iemand niet waardeert)
  42. moeten kiezen of delen (=een (vervelende) keus moeten maken)
  43. een (modder)figuur slaan (=een belachelijke of domme indruk maken)
  44. een paard dat eens op hol is geslagen, kan dat snel weer doen. (=een eens gemaakte fout, begaat men makkelijk weer)
  45. voor het inkoppen hebben (=een eenvoudige kans om in een discussie een punt te maken dankzij een voorzet van een ander)
  46. over de schreef gaan (=een ernstige fout maken)
  47. een steek laten vallen (=een fout maken.)
  48. een wit voetje halen (=een goede indruk maken bij de leider(s))
  49. hoge ogen gooien (=een goede kans maken op iets)
  50. een slok op een borrel schelen (=een groot verschil maken)

10 dialectgezegden bevatten `mak`

  1. d'r zit gien zinnigheid an (=hij / zij is mak) (Vechtdals)
  2. Dae mak zig vuer unne sjoènen hieès neet bang (=Goh, wat is die man dik) (Tegels)
  3. die is mak ien alle zeel'n (=die voelt zich overal thuis) (Westerkwartiers)
  4. Ie mak nog oal goe van zyn'n deuvle (=Hij maakt zich nogal boos) (Harelbeeks)
  5. juffra, mak ou is deur den bak sleure (=juffrouw mag ik eens dansen met u) (Antwerps)
  6. mak â ies tegen mene jillée trekken (=iemand willen omhelzen) (Antwerps)
  7. mak auwe gank is witte (=Mag ik met u naar bed) (Antwerps)
  8. mak isj deir (=mag ik u even passeren?) (Aalsters)
  9. mak ow doar toch nie zön dikke been oaver (=Maak je toch niet zo druk) (Siebengewalds)
  10. mak us even aije zitten (=ergens niet goed bij kunnen) (Zeeuws)




Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen