• iemand de teugels uit handen nemen. (=iemand de leiding afnemen) • de teugels laten vieren (=een minder streng beleid voeren) • de teugels in handen hebben/houden (=de leiding hebben/houden) • de teugels afwerpen. (=het loslaten van regels en verantwoordelijkheden) • de boer op de bok liet de teugels vieren, het paard kende zelf de weg wel. (=je moet niet doen alsof je de beste bent, iemand anders weet ook wel wat) Naar de spreekwoorden