piepelen

werkw.
Uitspraak:  ['pipələ(n)]
Afbreekpatroon:  pie·pe·len
Vervoegingen:  piepelde (verl.tijd enkelv.)
Vervoegingen:  heeft gepiepeld (volt.deelw.)

opzettelijk oneerlijk tegen iemand zijn
Voorbeelden:  `Dat hoeven ze mij niet te flikken; ik laat me niet piepelen!`,
`We zijn al te lang gepiepeld door de heren, we gaan staken!`
Synoniemen:  naaien, beduvelen, bedriegen,


4 definities op Encyclo
  • (Amsterdams) iemand afknijpen, vernederen, misbruiken
  • • [informeel] met kwade bedoelingen bedriegen. •tweede betekenisomschrijving. •enz.
  • 1) In de maling nemen 2) Bedriegen 3) Treiteren
  • coïre, geslachtsgemeenschap hebben
Toon uitgebreidere definities

Herkomst volgens etymologiebank.nl
piepelen

Vraag & Antwoord voor je slimme speaker
Wat is de verleden tijd van piepelen?
De verleden tijd van piepelen is 'piepelde'. Het voltooid deelwoord is 'heeft gepiepeld'.
Wat betekent piepelen?
'opzettelijk oneerlijk tegen iemand zijn'
Hoe spel je piepelen?
piepelen spel je P I E P E L E N

Op andere websites
Zoek piepelen op Woordenlijst.org
Zoek piepelen op Google
Zoek piepelen op Wikipedia