| Uitspraak: | [lɪp] |
| Verbuigingen: | lippen (meerv.) |
| Voorbeelden: | `bovenlip`, `je lippen tuiten om iemand een kus te geven` | |
| aan iemands lippen hangen | (aandachtig luisteren naar wat iemand zegt) | |
| op iemands lip zitten | (op een hinderlijke manier bij iemand in de buurt zijn) |
