Spreekwoorden: (1914) Iemand den (of zijn) zak geven ook iemand den zak geven met de banden er bij (Harreb. II, 489 b; De Vries, 106), d.i. iemand wegzenden, zich van iemand ontslaan; in Zuid-Nederland: iemand den zak opgeven (De Cock<sup>2<-sup>, 136); iemand zijn schoven opgeven (Antw. Idiot. 10...