afvaardigen

werkw.
Uitspraak:  [ˈɑfardəxə(n)]
Afbreekpatroon:  af·vaar·di·gen
Vervoegingen:  vaardigde af (verl.tijd enkelv.)
Vervoegingen:  heeft afgevaardigd (volt.deelw.) Toon alle vervoegingen

(iemand) als vertegenwoordiger van een groep sturen
Voorbeelden:  `twee personeelsleden afvaardigen naar een landelijke commissie`,
`Nederland mag drie schaatsers afvaardigen voor de wereldkampioenschappen.`


Synoniemen
delegeren   deputeren   

5 definities op Encyclo
  • • [ov] iemand machtigen om iets te vertegenwoordigen, meestal een vereniging of een staat.
  • iemand een groep mensen laten vertegenwoordigen vb: wij vaardigden Pim af om met de burgemeester te gaan praten
  • 1) Delegeren 2) Deputeren 3) Als gezant zenden
  • iem. zenden en machtigen Jaar van herkomst: 1580 (WNT Suppl )
  • iemand zenden en machtigen
Toon uitgebreidere definities

Herkomst volgens etymologiebank.nl
afvaardigen (zenden)

Vraag & Antwoord voor je slimme speaker
Wat is de verleden tijd van afvaardigen?
De verleden tijd van afvaardigen is 'vaardigde af'. Het voltooid deelwoord is 'heeft afgevaardigd'.
Wat betekent afvaardigen?
'(iemand) als vertegenwoordiger van een groep sturen'
Hoe spel je afvaardigen?
afvaardigen spel je A F V A A R D I G E N
Wat is een ander woord voor afvaardigen?
Andere woorden voor afvaardigen zijn delegeren en deputeren.

Op andere websites
Zoek afvaardigen op Woordenlijst.org
Zoek afvaardigen op Google
Zoek afvaardigen op Wikipedia