Spreekwoorden met `vlees`

Zoek

23 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `vlees`

  1. beter rapen aan eigen dis dan elders vlees of vis (=oost West thuis best)
  2. daar is vlees in de kuip (=daar is het goed)
  3. de geest is gewillig maar het vlees is zwak. (=geef niet toe aan verboden verleidingen)
  4. de vleespotten van Egypte (=een vroegere tijd van grote welvaart)
  5. de weg van alle vlees gaan (=sterven)
  6. geen vlees zonder been (=niets zonder gebreken)
  7. geen zitvlees hebben (=ongedurig zijn - steeds weer opstaan en rondlopen)
  8. hazenvlees gegeten hebben (=een bangerik zijn)
  9. het is er zo veilig als vlees in een hondenkot (=het is er volkomen onveilig)
  10. het vlees doden (=de zinnelijke behoeften onderdrukken)
  11. je eigen vlees of bloed (=zijn eigen familie (kinderen))
  12. je tegoed doen aan de vleespotten (=onterecht mee profiteren)
  13. op je tandvlees lopen (=in totale uitputting voortdoen, zijn laatste krachten gebruiken)
  14. paardenvlees gegeten hebben (=van nature onrustig zijn)
  15. strelende katjes halen het vlees uit de pot. (=kijk uit voor overdreven vleierij)
  16. terugverlangen naar de vleespotten van Egypte (=naar de goede tijden terugverlangen)
  17. varkensvlees onder de armen hebben (=erg lui zijn)
  18. vis noch vlees (=het is niet bruikbaar, omdat het niet duidelijk is)
  19. vlees en been bezitten (=niet mager en eerder groot zijn)
  20. vlees noch vis (=het is niet bruikbaar, omdat het niet duidelijk is)
  21. wat voor vlees men in de kuip heeft (=wat voor iemand (of iets) het is)
  22. weten wat voor vlees men in de kuip heeft (=weten met wat voor iemand men te doen heeft)
  23. willen weten welk vlees men in de kuip heeft (=eerst willen weten hoe iemand is)

38 dialectgezegden bevatten `vlees`

  1. 'k wil wiet'n wat veur vlees ik ien 'e kuup heb (=ik wil weten wat ik daar aan heb) (Westerkwartiers)
  2. 'n kuipe vlieës (=een kuip vlees (gezouten) ) (Overmeers)
  3. 't vlees was gullèk oûrn (=het vlees was droog) (Sint-Niklaas)
  4. ’n dikke skélle vlieës (=een dik stuk vlees) (Meers)
  5. baeter een vlieg èn de sop, dan heilegans gee vlees (=excuseer voor die vlieg in de soep!) (Munsterbilzen - Minsters)
  6. beder 'n luus ien de paan dan hiel'ndaal gien vlees (=wees tevreden met wat je hebt) (Westerkwartiers)
  7. brojkë reike, kentsjë bijte ( aan het gebakken spek ruiken maar wel een goede hap brood eten !) (=het vlees is duur, eet maar wat meer brood) (Munsterbilzen - Minsters)
  8. da vlies ei precees eh schetsje geloete (=bedorven vlees) (Brussels)
  9. da's gien vlees en gien vis (=dat is nergens bij in te delen) (Westerkwartiers)
  10. da's gien vlees en ok gien vis (=dat is niet in te delen) (Westerkwartiers)
  11. dao kins se de gezèt door laeze (=slappe koffie of een dun lapje vlees) (Heitsers)
  12. das nen taajge lap (=dat is pezig vlees) (Munsterbilzen - Minsters)
  13. das zjus ne laere lap (=dat is pezig vlees) (Munsterbilzen - Minsters)
  14. Dè hèt mich dat vlees ammël `opzëgzo'ts` opgète (=Iets (duur) opeten zonder iets erbij) (Hoeselts)
  15. dor ejje ne goei pak oeën (=iemand die goed in het vlees zit) (Meers)
  16. e stiksken int zaat steken (=vlees zouten) (Nieuwerkerks)
  17. Es ge frèdd'gs vlis èt dan krè-de 'nne start (=Als je vrijdags vlees eet, krijg je een staart) (Luyksgestels)
  18. etj a bisj op, a petatten meugde lotte stoeën (=eet je vlees op, je aardappelen mag je laten staan) (Meers)
  19. gerook vlees bederf nie (=je sterft niet van roken) (Munsterbilzen - Minsters)
  20. gerook vlees hilt langer ! (=rook maar lekker door !) (Munsterbilzen - Minsters)
  21. gerook vlees hult langer (=als je dood gaat van het roken, rot je niet zo rap) (Munsterbilzen - Minsters)
  22. Gerukt vleis vergi nie (=Gerookt vlees vergaat niet) (Ewijk (Euiwwiks))
  23. goe int vlees zitten (=dik zijn) (kalkens)
  24. hae ès de kluts kwijtgerok (=de slager weet niet meer welk vlees hij in de kuip heeft) (Munsterbilzen - Minsters)
  25. het vleis is gaer as een daauwtje (=het vlees is zo gaar als boter) (Flakkees)
  26. ik wil wiet'n wat veur vlees ik ien de kuip heb (=ik weet graag waar ik mee te maken heb) (Westerkwartiers)
  27. is da vlies al meurf (=is het vlees al gaar) (Heusdens)
  28. kentsje bijte, breidsje rijke (=spaarzaam zijn op vlees) (Bilzers)
  29. Les carottes sont bonnes, zei de Fransman en hij at al zijn vlees op (=Het één zeggen en het ander doen) (Kortrijks)
  30. n minsk is gain eerappel (=het vlees is zwak) (Gronings)
  31. ne kautsjoeë lap (=te hard gebakken vlees) (Munsterbilzen - Minsters)
  32. ouch good, zag de pater, d’r toen kraeg braodworst (=blij zijn met wat je krijgt ook als het wat tegenvalt. pastoor kreeg vaak de eerste proef: een lekker stuk karbonade, terwijl de lageren in rang (paters) het met kwalitatief minder goed vlees moesten doen)) (Heitsers)
  33. Portretje van de verlore zeun. (=Extreem dun plakje vlees als broodbeleg.) (Zaans)
  34. Rook mér goed, gerook vlees hilt langer (=Wie rookt, die blijft!) (Bilzers)
  35. Smyt dyn fleis mar op de Smoker (=Leg je vlees maar op de bbq) (Fries)
  36. vleis is zo gaer as'n daauwtje (=vlees is zo gaar als boter) (Flakkees)
  37. zij het liever ' t vlees dan ' e bott' n (=zij kiest het beste deel) (Westerkwartiers)
  38. zoeë tei wie eine laere lap (=uitspraak als het vlees erg taai is) (Heitsers)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen