5 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `pik`
- de ene kraai pikt de andere de ogen niet uit (=ze benadelen elkaar niet)
- de pik op iemand hebben (=iemand voortdurend plagen of aanvallen)
- een graantje meepikken (=meeprofiteren)
- een knorhaan pikken (=een dutje doen)
- je op je pik getrapt voelen (=je zwaar vernederd voelen)
Eén betekenis bevat `pik`
- een visje verschalken (=een kleinigheid meepikken)
38 dialectgezegden bevatten `pik`
- azoe skieëf as en pik (=scheef) (Liedekerks)
- bau en hin dab, pik ze ook (=waar je werkt, mag je ook eten) (Munsterbilzen - Minsters)
- daor is 't altied pik in 't vuur (=daar is het altijd ruzie) (Giethoorns)
- das pik a pik (=ze kunnen elkaar niet verdragen) (Sint-Niklaas)
- de meester hochte pik op mich (=de leraar mocht me niet) (Munsterbilzen - Minsters)
- dè paast as unne pik in un weedevraaw (=dat sluit als een bus) (Tilburgs)
- de pik hëbbe op iemës (=iemand niet kunnen luchten) (Munsterbilzen - Minsters)
- de pik hübbe op iemed (=iemand viseren) (Bilzers)
- de pik op iemand ien hemm'm (=boos zijn op iemand) (Westerkwartiers)
- Die ef pik an d'akken (=Een traag iemand) (Giethoorns)
- Die is met een gouwe pik gebore (=Hij is een geluksvogel) (Rotterdams)
- die most 'n pik hooi luste (=mij is een andere mening toegedaan over die gast) (Westfries)
- emes dae pik wie 'n 'in (=Iemand die slecht of weinig eet) (Steins)
- et is daor altied pik in 't vuur (=Het is daar altijd ruzie) (Giethoorns)
- Hee hef pik in de mouwe (=Hij is erg sterk) (Epers)
- het het de pik op heur ien (=hij heeft het op haar gemunt) (Westerkwartiers)
- ijaar altijt de pik op zijn (=hij mocht hem nooit zo erg) (Oudenbosch)
- Ik pik 'm an (=Ik ga er vandoor) (Lopiks)
- Ik pik 't af (=Ik ga kapot van de hitte.) (Kerkdriels)
- Je ziet tur uut as Hoosje pik (=Er slordig uit zien) (Flakkees)
- Mot ik die soms met me pik open make? (=Flesje bier geven zonder opener) (Rotterdams)
- n hin pik bau ze dab (=je moet eten waar je werkt) (Munsterbilzen - Minsters)
- om de dooie dood/doad niet! (harde t klank) (=Nooit niet ! , Never, nimmer, nooit (doe ik dit , of wil ik dit of pik ik dit van iemand / of zal ik dat doen)) (Utrechts)
- op iemëd de pik hëbbe (=vol afgunst zijn en werken op revanche) (Munsterbilzen - Minsters)
- pik in de mouw hebn (=sterk zijn) (Twents)
- pik in de mouwe (=sterke armen) (Twents)
- tis pik en vier (=elkaar niet uit kunnen staan) (Zeeuws)
- tusse die tweej is ut pik èn pook (=het botert niet tussen die twee) (Tilburgs)
- Van Guppensteyn : hey, van Guppensteyn/ hey pik / hey gladiool/Hey mooie muppet/Hey snugger (=Hey ( verzin maar een naam voor iemand om hem iets duidelijk te maken )) (Utrechts)
- Verveel je je jochie ga je toch lekker met je pik zitte speule(uh) (=Als antwoord op een jongen / man die zich verveeld: (ik verveel me)) (Utrechts)
- wae nie pik of erf, moer wërke tottër sterf (=van werken word je niet rijk) (Munsterbilzen - Minsters)
- wel met pik omgijt wordt d'r met besmet (=je neemt dingen over van je omgeving) (Westerkwartiers)
- wel met pik omgijt, wordt d'r met besmeurd (=slechte gewoontes van een ander neemt men gemakkelijk over) (Westerkwartiers)
- Ze kenn beitâh je zaag afpikke dan je pik afzage (=Ze kunnen beter je zaag afpikken dan je pik afzagen) (Haags)
- ze konne baeter zen zaeg aofpikke, dan zen pik aofzaege (=opgepast met een zagevent!) (Munsterbilzen - Minsters)
- zij haar de pik ien op die kirrel (=zij had 'n hekel aan die man) (Westerkwartiers)
- Zo, heb je met je pik zitten spelen Laot me je vingers effe ruike (=Als een jongen moe uit zijn slaapkamer komt of met een rood hoofd als hij geroepen wordt) (Utrechts)
- zoeë schieëf as een pik (=heel scheef) (Winksels)
Bronnen
De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers.
Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.
Zie ook:
- vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen