7 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `dat je`
- eten dat je zweet en werken dat je het koud krijgt, dat zijn de waren. (=slecht personeel. Uit de tijd dat meiden en knechts bij de boer in de kost waren.)
- geef, zodat je gevende blijft (=geef niet meer dan dat je kunt missen.)
- je moet een paard niet doodknuppelen, voordat je thuis bent. (=te veel haast kan wel eens vertraging opleveren)
- je moet geen `hei` roepen voordat je de brug over bent (=vreugde over een goede afloop is pas toepasselijk als er niets meer verkeerd kan gaan)
- neem je hoed niet af voordat je gegroet wordt (=men moet een ander nooit in de rede vallen)
- van voren niet weten dat je van achteren leeft (=erg dom zijn)
- zo stil dat je een speld kunt horen vallen (=bijzonder stil)
29 betekenissen bevatten `dat je`
- fiolen van toorn over iemand uitstorten (=aan iemand duidelijk laten blijken dat je kwaad op diegene bent)
- uitstel is geen afstel (=als je iets uitstelt wil dat nog niet zeggen dat je het nooit meer gaat doen)
- iets op je lever hebben (=dat je nog iets wilt uiten, dat er iets is dat je heel erg dwars zit en dat gezegd moet worden)
- bomen ontmoeten elkaar niet, mensen wel (=de kans dat je iemand toevallig tegenkomt is groot)
- bezint eer ge begint (=denk goed na over de gevolgen voordat je actie onderneemt)
- je doet de boter in de pan, maar bakt er niks van (=denken dat je iets begrijpt, terwijl je dat niet doet)
- iets in één adem uitlezen (=een boek waaraan je begonnen bent heel snel uitlezen, omdat je het zo spannend vindt)
- goed je mondje kunnen roeren (=er goed voor zorgen dat je mening wordt gehoord)
- acte de présence geven (=ervoor zorgen dat je ergens aanwezig bent)
- de bocht achter/onder de arm houden (=extra voorzichtig zijn, iets nog niet garanderen. (een bocht houden in het touw dat je laat vieren))
- memento mori (=gedenk dat je zal sterven)
- geef, zodat je gevende blijft (=geef niet meer dan dat je kunt missen.)
- geld verzoet de arbeid (=geld dat je krijgt maakt het harde vervelende werk weer goed)
- met een baksteen in de maag geboren worden (=graag een huis willen hebben dat van jezelf is, dat je eigendom is)
- iemand klein krijgen (=iemand laten merken dat je hem aankunt, over iemand de baas zijn en diegene tot gehoorzaamheid dwingen)
- iets op zijn beloop laten (=iets gewoon maar verder laten gaan zonder dat je je ermee bemoeit, zonder dat je ingrijpt)
- de wens is de vader van de gedachte (=je gelooft iets, omdat je wil dat het zo is)
- verkoop de huid niet voordat de beer geschoten is (=je moet niet geld uitgeven voordat je het hebt verdiend)
- je licht niet onder de korenmaat zetten (=meespreken, je mening geven en laten merken dat je er iets van weet)
- over het paard getild zijn (=te veel eigendunk hebben of een naar karakter hebben, doordat je zoveel geprezen of verwend bent)
- te veel hooi op je vork nemen (=te veel werk aannemen, zodat je in moeilijkheden komt)
- bakzeil halen (=toegeven dat je ongelijk hebt / aanzienlijk minder hoge eisen stellen dan je eerder deed)
- ervaring is de beste leermeester (=van datgene dat je zelf hebt meegemaakt leer je het meeste)
- een Pyrrhusoverwinning behalen (=winnen wat zoveel heeft gekost dat je de volgende ronde niet meer aan kan)
- oog om oog en tand om tand (=wraak nemen voor onrecht dat je is aangedaan, door de dader precies hetzelfde aan te doen)
- in de ban zijn van iets (=zo erg in iets geïnteresseerd zijn dat je aandacht alleen nog maar daarop kunt richten)
- met zijn hoofd in de wolken (=zo gelukkig, blij zijn dat je niet goed oplet)
- iets tussen neus en lippen zeggen (=zonder dat je het merkt in het geheel iets zeggen)
- geen kip meer kunnen zeggen (=zoveel hebben gegeten dat je niets meer kan eten. Volkomen verzadigd)
50 dialectgezegden bevatten `dat je`
- (=Is dat je vriendin / vrouw?) (Bollenstreeks)
- (=De pisang zijn, de banaan dus, houdt in dat je ‘de lul’, pineut, sigaar of sjaak bent.) (Nederlands Indisch)
- 'k Wol oe wiêzer hem'm (=Ik wou dat je 't snapte) (Vechtdals)
- 'm klipsere (=maken dat je wegkomt) (Mestreechs)
- 't sjaelde nie viël of ze hoenge wir èn de gordaajne (=iemand lappen geven zonder dat je stoffen bezit) (Munsterbilzen - Minsters)
- 't zwore wark mu-j peerd loatn doe en veur 't lichte mu-j oe waren. (=oppassen dat je niet te veel doet) (Vechtdals)
- ‘N poal bôeve woater ken je mêie (=Een gevaar dat je ziet aankomen kun je vermijden) (Volendams)
- ' k goa eu een suuke op uwe spekkewinkel geve dadde stuikt gelêk een schelle pénse (=ik zal je klap om je oren geven, dat je er niet goed van zijt) (Gents)
- a s den bliksem aa koamer prauper moake (=maak dat je kamer proper is) (Leefdaals)
- A' j niks zegt, völt' t ok niet op da' j dom bunt. (=Als je niks zegt, valt het ook niet op dat je dom bent) (Achterhoeks)
- achteróm is kèrmis (=uitspraak om aan te geven dat je niet aan hoeft te bellen maar gerust achterom mag komen) (Heitsers)
- aet dat-ste get weurs!! (=eet goed, zo dat je groot en sterk wordt.!!) (Steins)
- agge nie moak dagge weg bin (=als je niet maakt dat je weg bent) (Geldermalsens)
- aon dien stutte trekke,
make totste weg kums,
met de start tösse dien bein aofhowwe. (=maken dat je weg komt) (Mestreechs)
- as ge me oe ermoei geen road wit, ben de nie werd de ge ze het (=als je met je armoede geen raad weet ben je niet waard dat je ze hebt) (Heezers)
- As je niet maok dat je wegkompt/ Onder m'n ogen uit (stuk verdriet).. etc (=Onder m'n ogen uit / Ben je wel normaal / Ga weg:) (Utrechts)
- As je niet maok datje onder me oge uit komp/ as je niet maak dat je wegkomp (=Ga a.u.b. weg, ik word moe van je) (Utrechts)
- as je verzûpe, vermoor ik je! (=pas op dat je niet verdrinkt) (Volendams)
- ast iëk moeste krabbe (=het staat geschreven en gedrukt, dat je krabben moetal het jukt) (Bilzers)
- aste smërgës opstees mètte hinne, doër den daog wërks waajë piëd en dan soëvës mieg bès waaj nen hond...dan bèste heil ziëkër ne loempën iëzël of stoem koer (=als vroeg op staat, dan hard werkt om s'avond dood te zijn, dan schat ik dat je een ezel of lompe koe zijt) (Munsterbilzen - Minsters)
- astë wils dat ët miëlëke blif draeë, moeste zërge dattër genoeg wènd ès (=als je wil dat je goed kan leven, moet je zorgen voor inkomsten) (Munsterbilzen - Minsters)
- aud aun bek en au pluimen (=zwijgen dat je zweet) (Lokers)
- beder misgund as bekloagd (=men kan beter jaloers op je zijn dan dat je beklaagd wordt) (Westerkwartiers)
- Da ge bedankt zij da wette (=dat je bedankt ben dat weet je) (Werkendams)
- Da vain'k nie goe dao ge doa doe! (=Dat vind ik niet goed dat je dat doet!) (Betuws)
- Dae alles van te veure wis, ging ligge veurdet hae veel (=Het is maar goed dat je niet alles van tevoren weet) (Weerts)
- dan motte zien dagge mee gaank wegzijt (=dan moet je maken dat je weg komt) (Oudenbosch)
- Dat wil ich gezaát ha (=Het is maar dat je het weet) (nijswillers)
- dat wol ich gezaag hëbbe (='t is maar dat je het weet en onthoudt) (Munsterbilzen - Minsters)
- de bès mich ne moette! (=stom kalf dat je bent!) (Munsterbilzen - Minsters)
- de bès ne sjeven almënak, wiësset nau (=je bent tegendraads, 't is maar dat je het weet) (Munsterbilzen - Minsters)
- De duvel is oud, met z'n mallemoer d'r bij ! (=Ik ben helemaal niet oud ! (als iemand zegt dat je oud bent)) (Utrechts)
- de haand ien eig'n boezem steek'n (=toegeven dat je fout zat) (Westerkwartiers)
- de hûbs toch altijd den dikste (=je praat juist zolang dat je toch weer gelijk krijgt) (Bilzers)
- de kloete op goon (=maken dat je weg komt) (Mestreechs)
- de kons ër doër ën nöl trèkke (=ze is zo mager dat je haar door de kop van en naald kan halen) (Munsterbilzen - Minsters)
- de liegs daste zwat wiës (=ik zie het aan je ogen dat je liegt) (Bilzers)
- de moes nauts ët aaterste van zën toeng loëte zien (=zorg dat je nog altijd een slag om je arm houdt) (Munsterbilzen - Minsters)
- de moes tich nie loeëte loempe (=niet laten aangaan dat je iets niet weet) (Munsterbilzen - Minsters)
- de rook slagt d'r uut (=je liegt dat je barst!) (Westerkwartiers)
- de viëgel gon autvliege, ze zitte toch al opte boëd vant nès (=die halsuitsnijding is zo diep dat je haar borsten ziet) (Munsterbilzen - Minsters)
- de weelt kump tich aon zën auren aut (=je kan goed zien dat je veel geld hebt) (Munsterbilzen - Minsters)
- degge bedankt sijt de witte (=dat je bedankt bent dat weet je) (Zaltbommels)
- deggur mar afbleft (=dat je er maar vanaf blijft) (Dinthers)
- dich höbs zëne stiel gemis (=ik wist niet dat je dat ook allemaal kon) (Munsterbilzen - Minsters)
- die ´t laangst leeft krigt toch alles (=geniet maar van het geld dat je hebt) (Westerkwartiers)
- die tièèste riekt tkomt uut zne friek (=het antwoord als iemand zegt dat je een scheet liet) (kortemarks)
- diech de tösse oet make (=maken dat je weg komt) (Mestreechs)
- dinkstë nau éch dat de gebroje hinnen autte loch valle (=denk je nu echt dat je niet moet werken) (Munsterbilzen - Minsters)
- eentwie int gat steekn (=iemand iets laten doen dat je zelf niet graag doet) (Kortemarks)
Bronnen
De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers.
Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.
Zie ook:
- vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen