Spreekwoorden met `ge`

Zoek


1698 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `ge`

  1. een oortje gespaard is een oortje gewonnen. (=alle beetjes helpen als je spaart.)
  2. een oude vogel is niet licht te vangen. (=ervaren mensen laten zich niet makkelijk foppen.)
  3. een paard dat eens op hol is geslagen, kan dat snel weer doen. (=een eens gemaakte fout, begaat men makkelijk weer)
  4. een paard dat stormt en een meisje dat wil trouwen zijn niet tegen te houwen. (=niet tot iets anders te bewegen)
  5. een paling (snoek) gevangen hebben (=iemand die per ongeluk in het water is gevallen)
  6. een patat geven (=een mep geven)
  7. een pechvogel (=iemand die steeds tegenslag heeft)
  8. een pleister op de wonde leggen (=iets troostends aanbieden)
  9. een pluim krijgen of geven (=een compliment krijgen of geven)
  10. een rad uit de wagen. (=een flinke tegenvaller)
  11. een ridder van de droevige figuur (=een sufferd)
  12. een rollende steen vergaart geen mos. (=voortdurende verandering werpen vaak geen vruchten af)
  13. een schop van een ezel kunnen verdragen (=je moet het aankunnen dat iemand zonder verstand van zaken kritiek geeft)
  14. een sigaar uit eigen doos presenteren (=iemand iets aanbieden dat in feite door de ontvanger zelf is betaald)
  15. een slimme vogel (=een handig persoon met overal een oplossing voor)
  16. een snoek vangen. (=in het water vallen)
  17. een spiering uitwerpen om een kabeljauw te vangen (=iets kleins aan een ander geven met de gedachte zelf iets groots terug te krijgen)
  18. een sprong in het diepe wagen (=een risico nemen en iets nieuws proberen.)
  19. een stadspraatje duurt maar drie dagen. (=mensen vergeten snel)
  20. een stok in de lenden leggen (=slaan)
  21. een stuip krijgen van het lachen (=schaterlachen)
  22. een taling uitzenden om een eendvogel te vangen (=een kleinigheid opofferen om iets belangrijks terug te krijgen)
  23. een tegenslag (=een onverwacht nadelig feit of voorval)
  24. een toontje lager zingen (=minder opscheppen, minder grote mond hebben)
  25. een uil vangen (=een grote strop hebben)
  26. een veeg uit de pan krijgen (=een klap incasseren / op zijn donder krijgen / een standje krijgen)
  27. een verborgen agenda hebben (=een doel hebben dat voor de anderen verborgen gehouden wordt, bijvoorbeeld in een samenwerkingsverband)
  28. een vette keuken een mager testament (=wie veel uitgeeft tijdens het leven, laat weinig na)
  29. een vinger in de pap hebben (=ergens iets in te zeggen hebben, invloed hebben)
  30. een vliegende kraai/vogel vangt/vindt altijd wat (=als je er maar op uit gaat, vind je altijd wel wat in je voordeel)
  31. een voet in de stijgbeugel hebben (=uitzicht hebben op bevordering)
  32. een vogel die te vroeg zingt, wordt `s avonds van de kat gegeten. (=wie al te jong naar genot streeft, gaat te gronde.)
  33. een vogel in de auto rijden (=elk geval kan overal mee leven)
  34. een vogel kent men aan zijn veren (=het uitwendige zegt ook iets over de aard, het karakter)
  35. een vogel voor de kat (=een hulpeloos slachtoffer, dat niet meer gered kan worden)
  36. een vogel zingt zowel van armoe als van weelde. (=je kan positief zijn onder alle omstandigheden)
  37. een volle buik peinst op geen lege. (=iemand die genoeg te eten heeft is niet bezig is met de zorgen van een ander)
  38. een vos is niet licht met één strik te vangen. (=slimme mensen laten zich niet makkelijk foppen.)
  39. een vriendelijk gezicht brengt overal licht (=een vrolijk persoon weet vaak meer te bereiken dan een nors persoon)
  40. een wigge drijven tussen (=een splitsing of misverstand bewerken)
  41. een woord op zijn pas is zo goed als geld in de tas (=spreken op het juiste ogenblik is waardevol)
  42. een zak zout met iemand gegeten hebben (=iemand al lang kennen)
  43. een zondagse steek houdt geen week (=de zondag is geen werkdag maar de dag des Heeren)
  44. een zondagssteek houdt geen week (=er rust geen zegen op het werk wat iemand op zondag doet)
  45. een zuiver geweten is het beste oorkussen. (=als je eerlijk bent slaap je gerust)
  46. één zwaluw maakt nog geen zomer (=één positieve gebeurtenis betekent niet dat alle problemen opgelost zijn.)
  47. eens gezegd, blijft gezegd (=als iemand iets belooft moet die dat ook uitvoeren)
  48. eer betuigen (=vereren)
  49. eet geen paaseieren op goede vrijdag (=alles op zijn tijd, het feest niet te vroeg vieren)
  50. eieren voor je geld kiezen (=met minder genoegen nemen dan men eerder wilde)

2535 betekenissen bevatten `ge`

  1. paradepaard (=een bezit, eigenschap, kunst of vaardigheid waar iets of iemand trots op is)
  2. voor paal/schut staan (=een blunder begaan voor de ogen van anderen (en schamen))
  3. boeren en varkens worden knorrend vet (=een boer die klaagt heeft daar wellicht geen reden toe)
  4. een veer op zijn muts steken (=een compliment geven/krijgen)
  5. een veer op de hoed steken (=een compliment geven/krijgen)
  6. een pluim krijgen of geven (=een compliment krijgen of geven)
  7. uit de heup schieten (=een discussie ingaan met een ongenuanceerde argumentatie)
  8. een verborgen agenda hebben (=een doel hebben dat voor de anderen verborgen gehouden wordt, bijvoorbeeld in een samenwerkingsverband)
  9. een stok achter de deur (=een dreigement om iets gedaan te krijgen)
  10. brandende kwestie (=een dringende, actuele zaak)
  11. dat is opgelegd pandoer (=een duidelijke van te voren afgesproken zaak)
  12. een uiltje knappen (=een dutje doen (zogenaamd een vlinder vangen))
  13. goed bloed kan niet liegen (=een edele afkomst wordt altijd opgemerkt)
  14. een paard dat eens op hol is geslagen, kan dat snel weer doen. (=een eens gemaakte fout, begaat men makkelijk weer)
  15. voor het inkoppen hebben (=een eenvoudige kans om in een discussie een punt te maken dankzij een voorzet van een ander)
  16. boontjes uit water eten. (=een eenvoudige maaltijd.)
  17. een fluitje van een cent (=een eenvoudige taak)
  18. uit de boot vallen (=een eigen gang gaan)
  19. de sleutel op de doodskist leggen (=een erfenis weigeren)
  20. een keel als schuurpapier hebben (=een erg droge keel (keelpijn) hebben)
  21. een hoofd als een boei krijgen (=een erg rode kleur krijgen in het gezicht, erg blozen)
  22. de mier aan iets/iemand hebben (=een erge hekel hebben)
  23. over de schreef gaan (=een ernstige fout maken)
  24. onder het mes zitten (=een examen hebben, in angstige omstandigheden zitten)
  25. tussen beurs en geweten geplaatst zijn (=een financieel goede - maar misdadige - zaak kunnen doen)
  26. een rad uit de wagen. (=een flinke tegenvaller)
  27. op je Pegasus stijgen (=een gedicht schrijven)
  28. een beerput opentrekken (=een geheim onthullen of schandalen blootleggen.)
  29. twee zotten onder één kaproen (=een gek is zelden alleen)
  30. een klein lek doet een groot schip zinken (=een geringe onachtzaamheid kan tot grote schade leiden)
  31. de bout op de kop krijgen. (=een geschil verliezen)
  32. je mag wel ergens anders honger krijgen, als je thuis maar komt eten. (=een getrouwde man mag wel met knappe meisjes flirten, daar moet het bij blijven.)
  33. een wolf in schaapskleren (=een gevaarlijk iemand die zich als onschuldig voordoet)
  34. een wolf in de schaapskooi. (=een gevaarlijk iemand die zich als onschuldig voordoet)
  35. vechten tegen de bierkaai (=een gevecht aangaan dat al bij voorbaat verloren is)
  36. een dijk van een baan (=een geweldige baan)
  37. samen onder een deken liggen (=een gezamenlijk standpunt innemen)
  38. het juiste midden vinden (=een goed evenwicht vinden tussen twee tegengestelde aanpakken. Bijvoorbeeld, als het er om gaat hoeveel bevoegdheden de politie moet hebben om de rechtsstaat te handhaven)
  39. een goede naam is beter dan olie (=een goede naam (reputatie) is beter dan veel geld (olie) bezitten)
  40. goede naam is beter dan goede olie (=een goede reputatie is beter dan veel geld)
  41. in een goed blaadje proberen te komen (=een goede reputatie proberen te verkrijgen)
  42. het zeil (hoog) in de top halen (=een grootse vertoning weggeven)
  43. aan zijn eerste leugen niet gebarsten en voor zijn tweede niet opgehangen zijn (=een grote leugenaar zijn)
  44. eet vis, als er vis is. (=een gunstige gelegenheid moet men niet ongebruikt laten voorbijgaan.)
  45. een kring om de zon brengt water in de ton. (=een halo rond de zon voorspelt meestal regen)
  46. een muur van onbegrip (=een hardnekkig gebrek aan begrip)
  47. het land hebben aan iets/iemand (=een hartgrondige afkeer hebben)
  48. branden als een (tiere)lier (=een heel erg hevige brand)
  49. een hoofd als een ijzeren pot. (=een heel goed geheugen hebben)
  50. een tang van een wijf. / Een oude tang (=een heks, feeks. / Een oude lastige vrouw)

50 dialectgezegden bevatten `ge`

  1. ge moet mij nie afstou (=Je moet mij niet opjagen) (Temses)
  2. ge moet moa skuffln lik een krote, ge ga meskien nog een konin vang'n. (=In reactie op: `ik heb honger`) (Kortrijks)
  3. ge moet moar kome, ' t schofke zal opzite in den trap zal afgezoagd zain (=je bent niet welkom) (Gents)
  4. ge moet ni Hé rope vurdè ge over de OA bent (=Niet te vroeg juichen) (Zurriks)
  5. ge moet ni zoë van oewen théoater moake (=Je moet niet zoveel drukte maken) (Antwerps)
  6. ge moet nie naë kijkn, é (=let maar niet op de rommel) (Kaprijks)
  7. ge moet nie veel oar èn' om toepee t'ène (=Over iemand die zich belangrijker voordoet dan hij is) (Lokers)
  8. ge moet nie zat zèen om te ziëveren (=hij / zij vertelde onzin) (Wichels)
  9. ge moet nie zjieëvern (=je moet geen onzin vertellen) (Erps)
  10. ge moet nie zuu stoan koekeloern (=je moet niet zo staren en niets doen) (Deinzes)
  11. ge moet oene zak toeknwoop'n. (=Je hebt nu wel genoeg gekregen.) (Maldegems)
  12. ge moet oew traktementniej òlling versnètteren (=Je geld niet opmaken aan onbenullige zaken) (Rosmalens)
  13. ge moet oîgn up je gat één (=je moet goed opletten) (Kortemarks)
  14. ge moet oîgn up je gat en (=ge moet alles in het oog houden) (Kortemarks)
  15. ge moet ou muijle ou'en (=je moet zwijgen) (Oudenhoofs)
  16. ge moet ou voen' (=je moet je gedragen) (Brakels)
  17. gè moet uitkommen (=gij moet beginnen spelen (kaartspel) ) (Sint-Niklaas)
  18. ge moet up je tandn biettn en je gat toenieppn (=je moet even goed doorbijten) (Lichtervelds)
  19. ge moet up zukke karre zittn (=kom dat tegen) (Kortemarks)
  20. ge moet weir bieje (=je moet opschieten) (Hoogstraats)
  21. ge moet weiter (=Je moet verder) (Helenaveens)
  22. gè moet zo nie van ô kjeis (neus) moaken (=gij moet zo niet reklameren) (Sint-Niklaas)
  23. ge moet zuoo leuje nie klap'n. (=Je moet zo luid niet spreken.) (Zwevegems)
  24. ge moet-er mijn kadde van klabm (=dat lijkt me nogal vanzelfsprekend) (Kaprijks)
  25. ge moet-er nie op pêëzn (=je moet er niet mee inzitten) (Kaprijks)
  26. ge moet'erop verdacht zijn (=je moet erop voorzien zijn) (Kaprijks)
  27. ge moet'nt op zène schuuet bringen (=hij is aartslui) (Wichels)
  28. ge moetj 't nie afstrau'n (=je moet het niet ontkennen) (Meers)
  29. ge moetj a dom augen (=(je moet doen alsof je niet op de hoogte bent) (Meers)
  30. ge moetj azuê nie afprossen (=je moet nie zo hard werken) (Meers)
  31. ge moetj een bèke mier posjense emmen (=je moet een beetje meer geduld hebben) (Hals)
  32. ge moetj ma gin muil'n liëren trekken (=e moet mij niets wijsmaken) (Meers)
  33. ge moetj mulle hoedn (=hou je mond) (West-Vlaams)
  34. ge moetj veur a zelf opkom'n (=Je moet assertief zijn) (Bambrugs)
  35. ge moette korten goe schrangsen (=gij moet de kaarten goed dooreen schudden) (Sint-Niklaas)
  36. ge mòkt mènne zèèk nie laauw (=mij maak je niks wijs, mij hou je niet voor de gek.) (Tilburgs)
  37. ge monnie oger wulle kakke danoew gat staot (=je moet je plaats weten) (Oudenbosch)
  38. gè môot ok wèl us wè hèn!! (=jij mocht ook wel eens wat hebben!!) (Tilburgs)
  39. ge most kerbiet lusse, dan kos te öt mekaar ploffe (=blaast hem toch op man) (Tilburgs)
  40. ge most um atèèj meej alles aachternò rêepe (=je moest hem altijd met alles achterna hollen) (Tilburgs)
  41. ge mostet en ge kostet, moar ge 'n dostet nie (=je mocht en je kon, maar je durfde niet) (Waregems)
  42. ge mot daor goet op oew kievieve zijn (=je moet daar goed uitkijken) (Oudenbosch)
  43. gè mot die luusiefèère nie zo onverdoens verschrappe (=je moet die lucifers niet zo onnodig aansteken) (Tilburgs)
  44. ge mot er mar opkomme (=jekunt het maar weten) (Betuws)
  45. ge mot er zelf aachterkommen (=je moet hetzelf ontdekken) (Gils)
  46. ge mot mee alle knuppels gooie (=je moet geen kans voorbij laten gaan) (Oudenbosch)
  47. ge mot meej oewe tijt meegaon ee (=je mag niet achterblijven) (Oudenbosch)
  48. ge mot ni hogur schète dan oew kont stoai (=Jezelf niet beter voordoen als je bent) (Allefs)
  49. ge mot nie alles geloave wa ze schrijven (=Je moet niet alles geloven wat ze schrijven) (Werkendams)
  50. ge mot nie inèèns van oe wèèrkbroek in oe vakaantiebroek kruipe (=je moet niet meteen vanuit je werk op vakantie gaan) (Kaatsheuvels)




Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen