praktiseren

werkw.
Uitspraak:  [prɑkti'zerə(n)]
Afbreekpatroon:  prak·ti·se·ren
Vervoegingen:  praktiseerde (verl.tijd enkelv.)
Vervoegingen:  heeft gepraktiseerd (volt.deelw.) Toon alle vervoegingen

in de praktijk toepassen
Voorbeelden:  `Onze huisarts praktiseert de reguliere geneeskunde maar daarnaast is hij ook homeopaat.`,
`praktiserend moslim`,
`De school heeft niets tegen homoseksuele docenten, zo lang ze hun geaardheid maar niet praktiseren.`
Synoniem:  beoefenen


Synoniemen
oefenen   

1 definitie op Encyclo
  • 1) Beoefenen 2) Uitoefenen 3) De praktijk uitoefenen 4) In praktijk brengen 5) Nadenken 6) Oefenen
Toon uitgebreidere definities

Herkomst volgens etymologiebank.nl
praktiseren (beoefenen)

Vraag & Antwoord voor je slimme speaker
Wat is de verleden tijd van praktiseren?
De verleden tijd van praktiseren is 'praktiseerde'. Het voltooid deelwoord is 'heeft gepraktiseerd'.
Wat betekent praktiseren?
'in de praktijk toepassen'
Hoe spel je praktiseren?
praktiseren spel je P R A K T I S E R E N
Wat is een ander woord voor praktiseren?
Een ander woord praktiseren is oefenen.

Op andere websites
Zoek praktiseren op Woordenlijst.org
Zoek praktiseren op Google
Zoek praktiseren op Wikipedia