10 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `een grote`
- aan een klein vogeltje past geen grote bek. (=kinderen moeten gehoorzamen)
- denken moet je aan een paard overlaten, dat heeft een groter hoofd (=niet te veel denken maar doen)
- denken moet je aan een paard overlaten, die hebben een groter hoofd. (=je moet niet te veel denken)
- een grote lantaarn, een klein licht (=veel praat, maar weinig verstand)
- een grote mond hebben/opzetten (=brutaal zijn)
- er is maar een grote mast op een schip (=er is er maar één de baas)
- geen groter venijn, dan vriend tonen en vijand zijn. (=iemands vertrouwen schaden is het gemeenste wat je kunt doen)
- iemand een grote neep geven (=iemand ernstig afbreuk doen)
- vele kleintjes maken een grote (=veel kleine stukjes leveren uiteindelijk ook een geheel op)
- wie een zin begint met ik is een grote stommerik. (=ik aan het begin van een zin is niet zoals het hoort)
26 betekenissen bevatten `een grote`
- het ene woord haalt het andere uit (=als de ene persoon een grote mond opzet, krijgt die dat van de ander terug)
- een bok schieten (=een grote fout begaan of zich lelijk vergissen)
- op je bek gaan (=een grote fout maken; afgaan)
- stukken maken (=een grote indruk maken , veel kapot maken)
- aan zijn eerste leugen niet gebarsten en voor zijn tweede niet opgehangen zijn (=een grote leugenaar zijn)
- een boom van een kerel (=een grote man)
- een bek als een hooischuur hebben (=een grote mond hebben)
- je sluis openzetten (=een grote mond zetten)
- een mond als een hooischuur (=een grote of erg brutale mond)
- mijl op zeven zijn (=een grote omweg zijn)
- een pak van het hart (=een grote opluchting)
- een uil vangen (=een grote strop hebben)
- een rib(be) uit iemands lijf (=een grote uitgave)
- een hele jan zijn (=een grote vent zijn)
- grote parade en klein garnizoen (=een grote vertoning maar niet veel zaaks)
- als een donderslag bij heldere hemel (=een onverwachte gebeurtenis, die een grote schok teweeg brengt)
- een goede gevel versiert het huis. (=gezegd over mensen met een grote neus)
- zijn land ligt in zijn schoenen (=hij is een grote opschepper)
- het gelijk van de vismarkt hebben (=iemand die (altijd) probeert men een grote mond zijn gelijk te krijgen)
- een lange arm hebben (=iemand zelfs vanaf een grote afstand nog dwars kunnen zitten)
- je voor de kop schieten (=inzien dat men een grote stommiteit gedaan heeft - zelfmoord plegen)
- beter kleine meester dan grote knecht (=liever een bescheiden zelfstandige dan een grote knecht bij een baas)
- daar hangt het mes uit (=men durft daar een grote uitdaging aan te gaan)
- horzels steken niet en hommels doden niet. (=mensen met een grote mond dragen het minste bij)
- alle vrachtjes helpen (=veel kleintjes maken een grote)
- stoot je hielen niet (=wordt gezegd tegen een grote lomperd)
50 dialectgezegden bevatten `een grote`
- 'n gruëte doenink (=een grote zaak) (Meers)
- 'n rok trekt meer as twee peerd'n (=vrouwen hebben een grote aantrekkingskracht op mannen) (Westerkwartiers)
- 't is doar één grode janboel (=het is daar één grote troep) (Westerkwartiers)
- 't møndtie zørg dat 't køntie sloag kreg (=met een grote mond krijg je slaag) (Vechtdals)
- aarges een naore hekel an hên (=ergens een grote hekel aan hebben) (Zwartebroeks)
- ai et un lang blad (=hij heeft een grote mond) (Hulsters (NL))
- Aje Der een Brwu Ipsmit,Tè Gesnèèn (=hij heeft een grote neus) (Kortrijks)
- alles laag doar ien 't honnerd (=het was daar één grote puinhoop) (Westerkwartiers)
- as heer op 'n hond (puur zo veul de witjes in Hougkarspel, as heer op 'n hond!) (=een grote hoeveelheid (bv. er wonen veel de Witten in Hoogkarspel) ) (Westfries)
- at ich zau ën graute maul hoch, waaj dich, dan loet ich mich doë ën dikke kont van maoke (=je hebt een grote mond, nog groter dan een dikke kont) (Munsterbilzen - Minsters)
- baeter ne kleene dae steegert èn plak van ne graute dae weegert (=beter een kleine plezante dan een grote ambetante) (Munsterbilzen - Minsters)
- bij Dokkum om (=een grote omweg) (Leewarders)
- blavv'mde hond'n biet'n niet (=mensen die alleen maar een grote mond hebben) (Westerkwartiers)
- da was noga e maol (=dat was een grote hoeveelheid) (Giesbaargs)
- Daa ie nogal nen balkon (=Die heeft een grote boezem) (leuvens)
- daaj hèt viël hoër oppër kin (=zij kan veel weerwerk bieden, heeft een grote mond) (Munsterbilzen - Minsters)
- daaj hétten lëleke maul (=zij heeft een grote mond) (Bilzers)
- daaj hoch ën graute sjier (=die had een grote mond... een klappei) (Munsterbilzen - Minsters)
- dae auch gaete met 'ne rônde leepel (=iemand met een grote mond) (Weerts)
- dae haet ein moel wie ein sjöp (of: ein sjeurport) (=hij heeft een grote mond) (Heitsers)
- dae haet eine kop wie ein vaatsmanj (=hij heeft een grote mond (de ‘vaatsmanj’ was de grootste maat mand die er te krijgen was)) (Heitsers)
- dae haet eine kop wie eine tujerpoes (=op een ‘tujerpoes’ wordt met een grote hamer geslagen, waardoor de bovenkant splijt en kapot gaat: je hoofd lijkt op deze paal (niet bepaald complimenteus dus)) (Heitsers)
- dae hèt ën graute maul, mér ë kleen pietsje (=hij zet wel een grote mond, maar als het er op aan komt duikt hij weg) (Munsterbilzen - Minsters)
- dae hèt mond genoeg, mèr hae gaop te wijd (=hij heeft wel een grote mond, maar hij onderneemt niets) (Munsterbilzen - Minsters)
- dae hèt nogal ne bossël onder zën naos hange (=wat heeft die een grote snor) (Munsterbilzen - Minsters)
- dae hètten maul waajen sjiërpoët (=hij heeft een grote mond) (Munsterbilzen - Minsters)
- Dae hieët auch gaete met 'ne rônde lieëpel (=Hij heeft een grote mond) (Weerts)
- dae kan toch ë stèëkskë memmë (=dat is een grote zeveraar) (Munsterbilzen - Minsters)
- das ë graut lëwaet (=die heeft een grote mond) (Munsterbilzen - Minsters)
- das een eivëtëge sjaan (=dat is een grote schande) (Munsterbilzen - Minsters)
- das ne graute lantiën mèr hae gif mèr ë kleen lich (=die heeft wel een grote mond, maar presteert niet veel) (Munsterbilzen - Minsters)
- das ne lëwaetmaeker (=hij heeft een grote mond) (Munsterbilzen - Minsters)
- dassën lauzëntige sjaan (=dat is een grote schande) (Munsterbilzen - Minsters)
- dassën raudgloejëntige sjaan (=dat is een grote schande) (Munsterbilzen - Minsters)
- Dat is langs Loenhout oem (=Dat is een grote omweg) (Brechts)
- dat zin mich jaape ! (=wat een grote !) (Munsterbilzen - Minsters)
- de bès mich ë graut keike (=je bent een grote dommerik) (Munsterbilzen - Minsters)
- de bès ne gloejëtëgen aajl (=jij bent een grote dommerik !) (Munsterbilzen - Minsters)
- de duuvejoengn zittn up dn boîrd vant nest (=ze heeft een grote decolleté) (Kortemarks)
- de graute mieële draeë (=een grote versnelling trappen) (Munsterbilzen - Minsters)
- de hëbs ë ferm lank blaod (=je hebt een grote mond) (Munsterbilzen - Minsters)
- de hëbs nogal ë lank blaod (=je hebt nogal een grote mond (lange tong)) (Munsterbilzen - Minsters)
- De kluit belazeren (=een grote groep mensen bedonderen) (Amsterdams)
- de komplementen van mijnen eetzak (=een grote boer laten) (Wetters)
- de mond mok datte batse slaeg krijge (=wie een grote mond zet, moet de gevolgen dragen) (Munsterbilzen - Minsters)
- de vulle vloote (=een grote massa volk) (Kortemarks)
- den uuftveugel (af) schieten (=een grote flater begaan) (Gents)
- det is eine kammezaol (=dat is een grote en/of dommige kerel) (Heitsers)
- Die ei nogalis een schuur (=Die heeft nogal een grote mond (letterlijk)) (Mechels (BE))
- Die heit een bek as ' n mendeure (=Die heeft een grote mond) (Ouddorps)
Bronnen
De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers.
Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.
Zie ook:
- vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen