Spreekwoorden met `de pot`

Zoek

12 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `de pot`

  1. de deksel van de pot aflichten. (=bekendmaken wat voorheen verborgen was)
  2. de hond in de pot vinden (=te laat zijn voor het eten (alles is op))
  3. de pot op kunnen (=in geen geval krijgen)
  4. de pot verwijt de ketel dat die zwart ziet (=een ander aanwijzen als schuldige, terwijl die zelf hetzelfde gedaan heeft)
  5. de poten onder iemands stoel wegzagen (=iemands positie verzwakken)
  6. er de dood in de pot zijn (=niets te beleven zijn)
  7. eten wat de pot schaft. (=eten wat op tafel komt.)
  8. het is er de dood in de pot. (=er is niemand.)
  9. je kunt van mij de pot op (=je doet maar waar je zin in hebt)
  10. strelende katjes halen het vlees uit de pot. (=kijk uit voor overdreven vleierij)
  11. uit de pot van Egypte eten (=nog thuis eten bij de ouders die voor je zorgen)
  12. wie de pot breekt betaalt de scherven (=de veroorzaker van schade moet de situatie zelf rechtzetten.)

50 dialectgezegden bevatten `de pot`

  1. aete wot de pot sjaf (=niet kieskeurig zijn met eten) (Munsterbilzen - Minsters)
  2. aunaave, neuffe de pot pisse (=partner bedriegen) (Willebroeks)
  3. Beeje helemaal van de pot gepleurt! (=Ben je nou helemaal bedonderd!!) (westlands)
  4. Belazerd, van de pot gerukt / gepleurd (=gek) (Haarlems)
  5. Ben je helemaal van de pot gerukt?! (=Daar komt niks van in!) (Rotterdams)
  6. Bende nou helemoal van de pot gerukt (=Iets wat echt niet kan) (Bosch)
  7. bloas mène zak op (=je kan me de pot op) (Wichels)
  8. Bloost em op (=de pot op) (tervurens)
  9. bu' j now helemaol van de pot geruk (=iets doen wat absoluut niet kan) (Achterhoeks)
  10. Buut'n de pot piss'n (=Vreemdgaan) (Elspeet)
  11. da ze schaite lupt (=ze kan de pot op) (Dendermonds)
  12. dat ze men kloete kisse (=ze kunnen de pot op) (Munsterbilzen - Minsters)
  13. de bès toch henneg iëver de pot ont pisse (=overdrijf je nu niet wat?) (Bilzers)
  14. de hoongk in de pot vingen (=ergens te laat voor komen) (Maasbrees)
  15. De kins mich e' hööpke sjeête! (=Je kan de pot op!) (Riemsts)
  16. de kons mich vierkantëg mën kl...kisse (=je kunt me de pot op !) (Munsterbilzen - Minsters)
  17. de kons ze mich kisse (=je kan de pot op) (Munsterbilzen - Minsters)
  18. de pot in de mermer zetten (=Met buikloop op het toilet zitten) (Mechels (BE))
  19. de pot oep (=ik trek me niets meer van U aan) (Antwerps)
  20. de pot verwit de kéttel datter zwat ziet (=wat je zegt ben je zelf) (Bilzers)
  21. de pot verwitte kéttel datter zwat és (=mijn man is mij niet trouw want onze kinderen gelijken niet op hem) (Bilzers)
  22. de'n ond is over taofel (=de hond in de pot vinden) (Graauws)
  23. deur de noene vollen, den oend in de pot viengen (=het middageten missen) (Veurns)
  24. dich kins mich de pot (pokkel) op (=dat gebeurt niet (afwijzing)) (Berg en Terblijts)
  25. dich kins mich de pot op ! (=ga weg !) (Munsterbilzen - Minsters)
  26. die eet neefste de pot gepist (=hij heeft vreemd geweest) (Waaslands)
  27. Die is van de pot gerukt, Die spoort niet, wat een mogool, wat een aechteleke , (=Die is niet goed snik, niet goed wijs, van lotje getikt) (Utrechts)
  28. dn ienen henees bie dezalve denaaren bie de pot (=beter worden) (Zeeuws)
  29. Doe kèns mich de poekel aafroetsje (=Je kunt de pot op) (Hulsbergs)
  30. doe kens mich de poekel roetse (=je kunt de pot op) (Reuvers)
  31. Doe kèns mich de pot op (=Je kunt me wat) (Gelaens (Geleens))
  32. doe kins mich de baut hachele, de kins mich de poekel roetsje (=je kunt mij de pot op) (Roermonds)
  33. doe kins mich get (=je kunt me de pot op) (Roermonds)
  34. dou kest mie de haan naaie! (=je kunt me de pot op!) (Leewarders)
  35. Dow kens mich de poekel roetse (=Je kunt de pot op) (Tegels)
  36. eet'n uut de pot van Egypte (=eten van de grote hoop) (Westerkwartiers)
  37. foert! (=de pot op!) (Wichels)
  38. ge kánt de pot op (=je kan me wat) (Liessents)
  39. ge ku ze stoovn, ge ku ze kussn (=je kunt de pot op) (Kortemarks)
  40. Ge kunt de pot oep (=Loop naar de pomp) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  41. ge kunt de pot up, ge kunt dn boîm in, ge kunt e bitje me gat kussn (=ge kunt me gestolen woden) (Kortemarks)
  42. ge kunt de pot up, ge kunt ze stoovn (=je kunt me gestolen worden) (Kortemarks)
  43. Ge kunt maane zak oepblauze (=Je kan de pot op) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  44. ge kunt maën vesseme kusse (=je kan de pot op) (winksels)
  45. ge kunt men kloewete kusse (=je kan de pot op) (Geels)
  46. ge kunt mijne zak opbloeze (=je kan de pot op) (Overijses)
  47. geej kunt meej d´n hak vioële (=je kunt me de pot op) (Horster)
  48. ghe kunt de pot op (=je zoekt het maar uit!) (Hulsters (NL))
  49. gij kunt de pot op (=je bekijkt het maar) (Oudenbosch)
  50. Hee kan miej de bout haggeln (=Hij kan mij de pot op.) (Enschedees)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen